Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Nederlands ->Zoek: surra

Zweedse en Nederlandse zoekresultaten voor: surra

Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. surra:
  2. Wiktionary:

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor surra (Zweeds) in het Nederlands

surra:

surra werkwoord (surrar, surrade, surrat)

  1. surra (brumma)
    zoeven
    • zoeven werkwoord (zoef, zoeft, zoefde, zoefden, gezoefd)
  2. surra (mummla; sorla)
    zoemen; brommen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
  3. surra (tala entonigt; mumla; brumma)
    drenzen; jengelen; dreinen; dwingend huilen
    • drenzen werkwoord (drens, drenst, drensde, drensden, gedrensd)
    • jengelen werkwoord (jengel, jengelt, jengelde, jengelden, gejengeld)
    • dreinen werkwoord (drein, dreint, dreinde, dreinden, gedreind)
    • dwingend huilen werkwoord
  4. surra
    zoemen; gonzen
    • zoemen werkwoord (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • gonzen werkwoord (gons, gonst, gonsde, gonsden, gegonsd)
  5. surra
    roezemoezen
  6. surra (fastsurra; binda; knyta; piska; prygla)
    vastbinden; vastsjorren
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • vastsjorren werkwoord (sjor vast, sjort vast, sjorde vast, sjorden vast, vastgesjord)

Conjugations for surra:

presens
  1. surrar
  2. surrar
  3. surrar
  4. surrar
  5. surrar
  6. surrar
imperfekt
  1. surrade
  2. surrade
  3. surrade
  4. surrade
  5. surrade
  6. surrade
framtid 1
  1. kommer att surra
  2. kommer att surra
  3. kommer att surra
  4. kommer att surra
  5. kommer att surra
  6. kommer att surra
framtid 2
  1. skall surra
  2. skall surra
  3. skall surra
  4. skall surra
  5. skall surra
  6. skall surra
conditional
  1. skulle surra
  2. skulle surra
  3. skulle surra
  4. skulle surra
  5. skulle surra
  6. skulle surra
perfekt particip
  1. har surrat
  2. har surrat
  3. har surrat
  4. har surrat
  5. har surrat
  6. har surrat
imperfekt particip
  1. hade surrat
  2. hade surrat
  3. hade surrat
  4. hade surrat
  5. hade surrat
  6. hade surrat
blandad
  1. surra!
  3. surra!
  5. surrad
  6. surrande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

surra [-en] zelfstandig naamwoord

  1. surra
    het geneurie; gehum
    • geneurie [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gehum [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor surra:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehum surra
geneurie surra
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brommen mummla; sorla; surra gnälla; knorra; kvirra
dreinen brumma; mumla; surra; tala entonigt
drenzen brumma; mumla; surra; tala entonigt
dwingend huilen brumma; mumla; surra; tala entonigt
gonzen surra
jengelen brumma; mumla; surra; tala entonigt
roezemoezen surra
vastbinden binda; fastsurra; knyta; piska; prygla; surra bakbinda; binda fast; fastbinda; fastknyta; fjättra; fästa; förtöja
vastsjorren binda; fastsurra; knyta; piska; prygla; surra
zoemen mummla; sorla; surra
zoeven brumma; surra

Synoniemen voor "surra":


Wiktionary: surra

Cross Translation:
FromToVia
• surra → zoemen ↔ buzz — to make a low, humming or sibilant sound
• surra → brommen; gonzen; razen; snorren; suizelen; suizen; tuiten; zoemen ↔ bourdonner — À trier
• surra → knorren; ronken; snorken; snurken ↔ vrombir — produire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0326 seconde
Page rendered in 1.0 seconds