Zweeds

Uitgebreide vertaling voor rör (Zweeds) in het Nederlands

rör vorm van ro:

ro werkwoord (ror, rodde, rott)

  1. ro
    roeien
    • roeien werkwoord (roei, roeit, roeide, roeiden, geroeid)

Conjugations for ro:

presens
  1. ror
  2. ror
  3. ror
  4. ror
  5. ror
  6. ror
imperfekt
  1. rodde
  2. rodde
  3. rodde
  4. rodde
  5. rodde
  6. rodde
framtid 1
  1. kommer att ro
  2. kommer att ro
  3. kommer att ro
  4. kommer att ro
  5. kommer att ro
  6. kommer att ro
framtid 2
  1. skall ro
  2. skall ro
  3. skall ro
  4. skall ro
  5. skall ro
  6. skall ro
conditional
  1. skulle ro
  2. skulle ro
  3. skulle ro
  4. skulle ro
  5. skulle ro
  6. skulle ro
perfekt particip
  1. har rott
  2. har rott
  3. har rott
  4. har rott
  5. har rott
  6. har rott
imperfekt particip
  1. hade rott
  2. hade rott
  3. hade rott
  4. hade rott
  5. hade rott
  6. hade rott
blandad
  1. ro!
  2. ro!
  3. rodd
  4. roende
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

ro [-en] zelfstandig naamwoord

  1. ro (stillhet; tystnad)
    de stilte; de stilheid; de kalmte
    • stilte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stilheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kalmte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. ro (sinnesfrid; sinnesro; inre lugn; inre frid)
    de sereniteit; de gemoedsrust; de rust; de gerustheid

Vertaal Matrix voor ro:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemoedsrust inre frid; inre lugn; ro; sinnesfrid; sinnesro
gerustheid inre frid; inre lugn; ro; sinnesfrid; sinnesro
kalmte ro; stillhet; tystnad fridsam; jämnmodighet; lugnhet; stillhet; tystnad
rust inre frid; inre lugn; ro; sinnesfrid; sinnesro fridsam; paus; stillhet; tystnad
sereniteit inre frid; inre lugn; ro; sinnesfrid; sinnesro
stilheid ro; stillhet; tystnad
stilte ro; stillhet; tystnad
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
roeien ro

Synoniemen voor "ro":


Wiktionary: ro


Cross Translation:
FromToVia
ro sereniteit calm — condition of being unworried and free from anger
ro rust calm — the state with absence of noise and disturbance
ro peddelen paddle — to propel something through water with a paddle, hands or similar instrument
ro rust peace — tranquility, quiet, harmony
ro roeien row — transitive:to propel over water using oars
ro sereniteit serenity — state
ro bedaardheid; gerustheid; rustigheid; kalmte; rust; bewegingloosheid; roerloosheid; strakheid; stilstand; pauze; stilte reposprivation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.
ro bestand; wapenstilstand trêve — Cessation de tout acte d’hostilité

rör:

rör [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. rör (tuber)
    de buizen
    • buizen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. rör (käpp; spö; rotting)
    de rotan; het riet; de rietstengel; oeverriet
    • rotan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • riet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rietstengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oeverriet [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. rör (käpp)
    de rotting
    • rotting [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. rör
    de buis
    • buis [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rör:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buis rör teveskärm; tv set
buizen rör; tuber
oeverriet käpp; rotting; rör; spö
riet käpp; rotting; rör; spö
rietstengel käpp; rotting; rör; spö
rotan käpp; rotting; rör; spö
rotting käpp; rör

Synoniemen voor "rör":


Wiktionary: rör


Cross Translation:
FromToVia
rör buis RohrTechnik: ein zylinderförmiger, hohler Gegenstand zur Durchleitung von Flüssigkeiten, Gasen und Feststoffen
rör buis RöhreTechnik: ein längerer, zylinderförmiger Hohlkörper von schmalem Durchmesser zur Weiterleitung von Flüssigkeiten oder Gasen
rör buis; pijp pipe — hollow tube
rör elektronenbuis; radiobuis; vacuümbuis vacuum tube — electrical device
rör buis; kanaal; loop; pijp; roer; steel tube — Tuyau.
rör buis tuyau — Tube

rör vorm van röra:

röra [-en] zelfstandig naamwoord

  1. röra
    de berg; de opeenhoping; de bende; de hoop
    • berg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opeenhoping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. röra
    de knoeierij; de kliederboel
  3. röra
    kliederen; het geklieder
  4. röra (hotchpotchsoppa; mischmasch)
    de hutspot
    • hutspot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. röra (bråte)
    de rotzooi; de puinhoop; de zooi; het zootje; de rommel; de troep; de bende; de puinzooi
    • rotzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puinhoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zootje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rommel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bende [de ~] zelfstandig naamwoord
    • puinzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. röra (virrvarr; sammelsurium; mischmasch; hopplock)
    de afdankertjes
  7. röra (mixt; ihop blandning)
    de mengelmoes; het samenraapsel; het allegaartje
  8. röra (schabbel)
    het gemier; het gezeur
    • gemier [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gezeur [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. röra (oreda; sörja)
    het mengvoer
    • mengvoer [het ~] zelfstandig naamwoord
  10. röra (mischmasch; hopkok)
    de mikmak
    • mikmak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  11. röra (oreda)
    de rotzooi; de bocht; de troep; smerig spul
    • rotzooi [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smerig spul [znw.] zelfstandig naamwoord
  12. röra (trassel; strul; sammelsurium)
    gerotzooi; het geflikflooi

röra werkwoord (rör, rörde, rört)

  1. röra (gå till; ; ge sig iväg)
    gaan; zich begeven
  2. röra (angå; beröra; gälla)
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  3. röra (bekymra)
    betreffen; aangaan; slaan op
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • slaan op werkwoord (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, geslagen op)
  4. röra (mixa; blanda)
    mixen; roeren
    • mixen werkwoord (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  5. röra (beröra; vidröra)
    aanraken; voelen
    • aanraken werkwoord (raak aan, raakt aan, raakte aan, raakten aan, aangeraakt)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  6. röra (angå; gälla; beröra)
    aangaan; zorg inboezemen; belang inboezemen
  7. röra (beröra)
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen werkwoord (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren werkwoord (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken werkwoord (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  8. röra
    treffen; ontroeren
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren werkwoord (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  9. röra
    roeren; beroeren
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • beroeren werkwoord (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  10. röra
  11. röra
  12. röra
    rondroeren
    • rondroeren werkwoord (roer rond, roert rond, roerde rond, roerden rond, rondgeroerd)
  13. röra (peta)
    opstoken; oppoken; aanstoken
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  14. röra (beröra; vidröra; snudda vid; nå upp till; mäta sig med)
    toucheren
    • toucheren werkwoord (toucheer, toucheert, toucheerde, toucheerden, getoucheerd)
  15. röra (blanda; mixa; agitera)
    verroeren
    • verroeren werkwoord (verroer, verroert, verroerde, verroerden, verroerd)
  16. röra (flytta)
    bewegen; zich verplaatsen

Conjugations for röra:

presens
  1. rör
  2. rör
  3. rör
  4. rör
  5. rör
  6. rör
imperfekt
  1. rördee
  2. rörde
  3. rörde
  4. rörde
  5. rörde
  6. rörde
framtid 1
  1. kommer att röra
  2. kommer att röra
  3. kommer att röra
  4. kommer att röra
  5. kommer att röra
  6. kommer att röra
framtid 2
  1. skall röra
  2. skall röra
  3. skall röra
  4. skall röra
  5. skall röra
  6. skall röra
conditional
  1. skulle röra
  2. skulle röra
  3. skulle röra
  4. skulle röra
  5. skulle röra
  6. skulle röra
perfekt particip
  1. har rört
  2. har rört
  3. har rört
  4. har rört
  5. har rört
  6. har rört
imperfekt particip
  1. hade rört
  2. hade rört
  3. hade rört
  4. hade rört
  5. hade rört
  6. hade rört
blandad
  1. rör!
  2. rör!
  3. rörd
  4. rörande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor röra:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan angående
aanraken rörande
aanstoken anstiftelse
afdankertjes hopplock; mischmasch; röra; sammelsurium; virrvarr
allegaartje ihop blandning; mixt; röra
bende bråte; röra bunt; gäng; hord; ihop sättning; klan; kotteri; liga; massa
berg röra berg; en stor del; massa; massor; mycket; mängd
betreffen angående
bocht oreda; röra avskum; buktning; böjning; drägg; krökning; kurva
geflikflooi röra; sammelsurium; strul; trassel
geklieder röra
gemier röra; schabbel
gerotzooi röra; sammelsurium; strul; trassel käbbel; strul; tjafs
gezeur röra; schabbel gnat; gnatande; gnäll; gnällande; klagan; knotande; tjat; tjatande
hoop röra ansamling; bunt; en hel del; en stor del; förhoppning; förväntan; förväntning; gäng; hopp; hord; hög; ihop sättning; massa; massor; mycket; mängd; skit; skitkorv; stor del; trave
hutspot hotchpotchsoppa; mischmasch; röra
kliederboel röra
kliederen röra
knoeierij röra svindlande
mengelmoes ihop blandning; mixt; röra
mengvoer oreda; röra; sörja
mikmak hopkok; mischmasch; röra
mixen blandande
opeenhoping röra ansamling; förtätning
opstoken anstiftelse
puinhoop bråte; röra förvirring; kaos; oreda
puinzooi bråte; röra
raken träffande
rommel bråte; röra avfall; hushållsavfall; hushållssopor; ihop blandat; skräp; sopor
rotzooi bråte; oreda; röra avfall; skräp; sopor
samenraapsel ihop blandning; mixt; röra
smerig spul oreda; röra
treffen möte; sammankomst; träffande
troep bråte; oreda; röra flock; folkmassa; folksamling; grupp; gäng; hop; hord; ihop blandat; ihop sättning; massa
voelen känsla
zooi bråte; röra
zootje bråte; röra förvirring; ihop blandat; kaos; oreda
zorg inboezemen vara orolig
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan angå; bekymra; beröra; gälla; röra anknyta sig till; gå in i; gå med i; komma in; lova att göra; åtaga
aanraken beröra; röra; vidröra
aanroeren beröra; röra
aanstippen beröra; röra knäcka; ticka
aanstoken peta; röra agna; blåsa upp; locka; underblåsa
belang inboezemen angå; beröra; gälla; röra
beroeren röra beröra; råka; sätta igång; träffa
betreffen angå; bekymra; beröra; gälla; röra
bewegen flytta; röra sätta igång
even aanraken beröra; röra
gaan ge sig iväg; ; gå till; röra avresa; bryta upp; gå bort; lämna; åka vidare
kliederen smeta ut; stryka ut
mixen blanda; mixa; röra
ontroeren röra känna
oppoken peta; röra blåsa upp; röra om; skaka om; sköta elden; underblåsa; uppröra
opstoken peta; röra agna; blåsa upp; locka; skaka om; underblåsa; uppröra
raken angå; beröra; gälla; röra avsluta; beröra; influera; påverka; råka; sluta vid; träffa
roeren blanda; mixa; röra flytta; flytta bort; kärna; röra om
rondroeren röra
slaan op bekymra; röra
toucheren beröra; mäta sig med; nå upp till; röra; snudda vid; vidröra
treffen röra avsluta; beröra; influera; möta; påverka; råka; samlas; sluta vid; träffa; träffa varandra; träffas
verroeren agitera; blanda; mixa; röra
voelen beröra; röra; vidröra ana; bevittna; erfara; förstå; hysa sympati för; känna; märka; närvara; observera; sympatisera; uppfatta; uppleva; vidröra; övervara
zich begeven ge sig iväg; ; gå till; röra
zich bewegen röra
zich verplaatsen flytta; röra
zitten aan röra
zorg inboezemen angå; beröra; gälla; röra

Synoniemen voor "röra":


Wiktionary: röra

röra
verb
  1. fysiek contact maken met iets

Cross Translation:
FromToVia
röra emotioneren; ontroeren affect — to move to emotion
röra niet aanraken!; afblijven! hands off — don't touch!
röra puinhoop; zootje mess — a disagreeable mixture or confusion of things…
röra bewegen; roeren; verroeren move — to cause to change place or posture; to set in motion
röra ontroeren; ontzetten; aangrijpen; bewegen; roeren move — to arouse the feelings or passions of
röra warboel; wirwar muddle — A mixture; a confusion; a garble
röra wirwar tangle — tangled twisted mass
röra aanraken; beroeren; raken touch — make physical contact with
röra raken; roeren; ontroeren touch — affect emotionally
röra bewegen bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen
röra bewegen bewegenjemanden bewegen: psychisch beeindrucken
röra bewegen; verroeren mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.

Verwante vertalingen van rör