Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Nederlands ->Zoek: belasta

Zweedse en Nederlandse zoekresultaten voor: belasta

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

belasta:
- beladen
- belasten; opdragen; opschepen
Wiktionary:
- belasta → bezwaren

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor belasta (Zweeds) in het Nederlands

belasta:

belasta bijvoeglijk naamwoord

belasta (belastat)
beladen
- beladen bijvoeglijk naamwoord

belasta werkwoord (belastar, belastade, belastat)

belasta (betunga)
belasten; opdragen
- belasten werkwoord (belast, belastte, belastten, belast)
- opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
belasta
opschepen
- opschepen werkwoord (scheep op, scheept op, scheepte op, scheepten op, opgescheept)

Conjugations for belasta:

presens

belastar
belastar
belastar
belastar
belastar
belastar

imperfekt

belastade
belastade
belastade
belastade
belastade
belastade

framtid 1

kommer att belasta
kommer att belasta
kommer att belasta
kommer att belasta
kommer att belasta
kommer att belasta

framtid 2

skall belasta
skall belasta
skall belasta
skall belasta
skall belasta
skall belasta

conditional

skulle belasta
skulle belasta
skulle belasta
skulle belasta
skulle belasta
skulle belasta

perfekt particip

har belastat
har belastat
har belastat
har belastat
har belastat
har belastat

imperfekt particip

hade belastat
hade belastat
hade belastat
hade belastat
hade belastat
hade belastat

blandad

belasta!
belasta!
belastad
belastande

1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor belasta:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beladen		lasta
belasten	belasta; betunga
opdragen	belasta; betunga	befalla; beordra; ge i uppdrag till; kommendera; kungöra; påbjuda
opschepen	belasta
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beladen	belasta; belastat

Synoniemen voor "belasta":

besvära; betunga; tynga

Wiktionary: belasta

Cross Translation:

From	To	Via
• belasta	→ bezwaren	↔ burden — encumber