Zweeds

Uitgebreide vertaling voor visat (Zweeds) in het Nederlands

visa:

visa werkwoord (visar, visade, visat)

  1. visa (utställa; ådagalägga; framställa; framlägga)
    tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • uitstallen werkwoord (stal uit, stalt uit, stalde uit, stalden uit, uitgestald)
    • etaleren werkwoord (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)
  2. visa (presentera; förevisa; utställa)
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  3. visa (sätta fram för visning)
    tonen; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • voorleggen werkwoord (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • offreren werkwoord (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
  4. visa (förevisa)
    tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
  5. visa (demonstera; förklara)
    betogen; demonstreren
    • betogen werkwoord (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)
    • demonstreren werkwoord (demonstreer, demonstreert, demonstreerde, demonstreerden, gedemonstreerd)
  6. visa (peka; indikera; peka på)
  7. visa (ta fram)
  8. visa (ta fram)
  9. visa (visa fram)
    laten zien; tevoorschijn brengen
  10. visa (ta fram; producera; frambringa)
    laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tevoorschijnhalen werkwoord (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
    • tevoorschijntoveren werkwoord (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
    • voordedaghalen werkwoord
  11. visa
    weergeven
    • weergeven werkwoord (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  12. visa
    uitbreiden
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)

Conjugations for visa:

presens
  1. visar
  2. visar
  3. visar
  4. visar
  5. visar
  6. visar
imperfekt
  1. visade
  2. visade
  3. visade
  4. visade
  5. visade
  6. visade
framtid 1
  1. kommer att visa
  2. kommer att visa
  3. kommer att visa
  4. kommer att visa
  5. kommer att visa
  6. kommer att visa
framtid 2
  1. skall visa
  2. skall visa
  3. skall visa
  4. skall visa
  5. skall visa
  6. skall visa
conditional
  1. skulle visa
  2. skulle visa
  3. skulle visa
  4. skulle visa
  5. skulle visa
  6. skulle visa
perfekt particip
  1. har visat
  2. har visat
  3. har visat
  4. har visat
  5. har visat
  6. har visat
imperfekt particip
  1. hade visat
  2. hade visat
  3. hade visat
  4. hade visat
  5. hade visat
  6. hade visat
blandad
  1. visa!
  2. visa!
  3. visad
  4. visande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

visa [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. visa (melodi; sång)
    de melodie; de wijs
    • melodie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • wijs [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. visa
    laten zien; de demonstratie

Vertaal Matrix voor visa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
demonstratie visa demonstration; förevisning; uppvisning
laten zien visa
melodie melodi; sång; visa
tonen demonstration; visning
wijs melodi; sång; visa låt; melodi; metod; sätt
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbieden sätta fram för visning; visa erbjuda; räcka; räcka fram; skicka; överräcka
betogen demonstera; förklara; visa
demonstreren demonstera; förklara; visa demonstrera; visa vad du menar
etaleren framlägga; framställa; utställa; visa; ådagalägga
exposeren förevisa; visa ställa ut
laten zien frambringa; förevisa; presentera; producera; sätta fram för visning; ta fram; utställa; visa; visa fram bevittna; intyga; vara vittne till
offreren sätta fram för visning; visa erbjuda; räcka fram
presenteren förevisa; presentera; sätta fram för visning; utställa; visa erbjuda; räcka fram
te voorschijn halen ta fram; visa
tentoonstellen framlägga; framställa; förevisa; utställa; visa; ådagalägga demonstrera; ställa ut
tevoorschijn brengen visa; visa fram
tevoorschijn halen ta fram; visa
tevoorschijnhalen frambringa; producera; ta fram; visa
tevoorschijntoveren frambringa; producera; ta fram; visa
tonen framlägga; framställa; förevisa; presentera; sätta fram för visning; utställa; visa; ådagalägga ställa ut
uitbreiden visa bygga ut; föröka sig; lägga till; tillväxa; tillväxa i antal; utvidga; vidga; ökas
uitstallen framlägga; framställa; utställa; visa; ådagalägga ställa ut; visa upp
vertonen förevisa; presentera; utställa; visa ställa ut
voor de dag halen ta fram; visa
voordedaghalen frambringa; producera; ta fram; visa
voorleggen sätta fram för visning; visa fria; föreslå; proponera; väcka förslag om
weergeven visa beskriva; rendera; återge
wijzen naar indikera; peka; peka på; visa
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wijs akademisk; akademiskt; begåvad; begåvat; beläst; bildad; fantastisk; fantastiskt; fyndigt; förståndig; genial; genialt; klokt; kvick; kvickt; lärt; otroligt; smart; talangfull; talangfullt; universitetsutbildat

Synoniemen voor "visa":


Wiktionary: visa

visa
noun
  1. het melodische geluid
verb
  1. laten zien

Cross Translation:
FromToVia
visa lied LiedMusik: gesungenes Musikstück
visa melodie Weisegehoben, veraltet: Melodie
visa tonen zeigendi(transitiv): jemanden etwas sehen lassen
visa wijzen zeigenauf etwas zeigen: (meist mit dem Finger) in die Richtung von etwas deuten
visa tonen; zien; vertonen show — display
visa aantonen; demonstreren; bewijzen show — indicate (a fact) to be true
visa lied; liedje; nummer song — music with words
visa laten blijken; manifesteren manifesterrendre manifeste.
visa overzetten; translateren; vertalen traduire — Faire la traduction d’un texte ou de paroles ou de tout document depuis une langue vers une autre langue.