Zweeds

Uitgebreide vertaling voor tömmande (Zweeds) in het Nederlands

tömmande:

tömmande zelfstandig naamwoord

  1. tömmande
    leeggieten; uitgieten

Vertaal Matrix voor tömmande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leeggieten tömmande
uitgieten tömmande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leeggieten hälla ut; tömma
uitgieten hälla ut; tömma

tömmande vorm van tömma:

tömma werkwoord (tömmer, tömmde, tömmt)

  1. tömma
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen werkwoord
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  2. tömma
    leegstorten
    • leegstorten werkwoord (stort leeg, stortte leeg, stortten leeg, leeggestort)
  3. tömma (rensa ut)
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  4. tömma (låta avrinna; avleda; uttappa)
    afvoeren; lozen; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
    • afvoeren werkwoord (voer af, voert af, voerde af, voerden af, afgevoerd)
    • lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)
    • afscheiden werkwoord (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • uitscheiden werkwoord (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
    • uitstoten werkwoord (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwerpen werkwoord (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  5. tömma (hälla ut)
    ledigen; uitgieten; leeggieten; leegmaken
    • ledigen werkwoord (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
    • uitgieten werkwoord (giet uit, goot uit, goten uit, uitgegoten)
    • leeggieten werkwoord (giet leeg, goot leeg, goten leeg, leeggegoten)
    • leegmaken werkwoord (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
  6. tömma (tömma på allt; plundra; fisk; rensa)
    plunderen; uitzuigen; uitknijpen; leeghalen; uitpersen
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • uitzuigen werkwoord (zuig uit, zuigt uit, zoog uit, zogen uit, uitgezogen)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  7. tömma (pumpa ur)
    uitpompen; leegpompen
    • uitpompen werkwoord (pomp uit, pompt uit, pompte uit, pompten uit, uitgepompt)
    • leegpompen werkwoord (pomp leeg, pompt leeg, pompte leeg, pompten leeg, leeggepompt)
  8. tömma (ta ut; dra ut; lyfta ut)
    uitnemen
    • uitnemen werkwoord (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)
  9. tömma (ta med någon för rengöring; rensa ut)
    uitplunderen; uitschudden
    • uitplunderen werkwoord (plunder uit, plundert uit, plunderde uit, plunderden uit, uitgeplunderd)
    • uitschudden werkwoord (schud uit, schudt uit, schudde uit, schudden uit, uitgeschud)

Conjugations for tömma:

presens
  1. tömmer
  2. tömmer
  3. tömmer
  4. tömmer
  5. tömmer
  6. tömmer
imperfekt
  1. tömmde
  2. tömmde
  3. tömmde
  4. tömmde
  5. tömmde
  6. tömmde
framtid 1
  1. kommer att tömma
  2. kommer att tömma
  3. kommer att tömma
  4. kommer att tömma
  5. kommer att tömma
  6. kommer att tömma
framtid 2
  1. skall tömma
  2. skall tömma
  3. skall tömma
  4. skall tömma
  5. skall tömma
  6. skall tömma
conditional
  1. skulle tömma
  2. skulle tömma
  3. skulle tömma
  4. skulle tömma
  5. skulle tömma
  6. skulle tömma
perfekt particip
  1. har tömmt
  2. har tömmt
  3. har tömmt
  4. har tömmt
  5. har tömmt
  6. har tömmt
imperfekt particip
  1. hade tömmt
  2. hade tömmt
  3. hade tömmt
  4. hade tömmt
  5. hade tömmt
  6. hade tömmt
blandad
  1. tömm!
  2. tömm!
  3. tömmd
  4. tömmande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor tömma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leeggieten tömmande
leegmaken tommande
lozen avföra
uitgieten tömmande
uitnemen flytta; ta ur
uitscheiden stoppande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afscheiden avleda; låta avrinna; tömma; uttappa isolera; separera; sära på; urskilja
afvoeren avleda; låta avrinna; tömma; uttappa avföra; bära bort; föra bort; ta bort
ledigen hälla ut; rensa ut; tömma dricka; dricka upp
leeggieten hälla ut; tömma
leeghalen fisk; plundra; rensa; rensa ut; tömma; tömma på allt
leegmaken hälla ut; rensa ut; tömma dricka; dricka upp
leegpompen pumpa ur; tömma
leegstorten tömma
legen tömma
lozen avleda; låta avrinna; tömma; uttappa
plunderen fisk; plundra; rensa; tömma; tömma på allt plundra; röva; stjäla
uitgieten hälla ut; tömma
uithalen rensa ut; tömma knäppa upp; lösa upp; plocka bort; sno upp; spela ett spratt; sprätta upp; spänna av; ta ut
uitknijpen fisk; plundra; rensa; tömma; tömma på allt pressa ut; trycka ut
uitnemen dra ut; lyfta ut; ta ut; tömma
uitpersen fisk; plundra; rensa; tömma; tömma på allt krama ur; pressa; trycka hårt
uitplunderen rensa ut; ta med någon för rengöring; tömma plundra
uitpompen pumpa ur; tömma
uitscheiden avleda; låta avrinna; tömma; uttappa ge upp; sluta; upphöra; överge
uitschudden rensa ut; ta med någon för rengöring; tömma
uitstoten avleda; låta avrinna; tömma; uttappa förbanna; utdriva; utesluta; utstöta
uitwerpen avleda; låta avrinna; tömma; uttappa kasta ut; mata ut; slänga ut
uitzuigen fisk; plundra; rensa; tömma; tömma på allt suga ut

Synoniemen voor "tömma":


Wiktionary: tömma


Cross Translation:
FromToVia
tömma legen; leegmaken empty — to make empty

Computer vertaling door derden: