Zweeds

Uitgebreide vertaling voor starta (Zweeds) in het Nederlands

starta:

starta werkwoord (startar, startade, startat)

  1. starta (börja; begynna)
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  2. starta (ge sig i väg; sticka ifrån; börja)
    beginnen; op gang komen; inzetten; intreden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • op gang komen werkwoord
    • inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • intreden werkwoord (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)
  3. starta (sparka)
    in werking stellen; opstarten
    • in werking stellen werkwoord (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
    • opstarten werkwoord (start op, startte op, startten op, opgestart)
  4. starta (påbörja; initiera; sätta igång)
  5. starta (upprätta; inrätta)
    oprichten; optrekken; overeindzetten
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • optrekken werkwoord (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)
    • overeindzetten werkwoord (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)
  6. starta

Conjugations for starta:

presens
  1. startar
  2. startar
  3. startar
  4. startar
  5. startar
  6. startar
imperfekt
  1. startade
  2. startade
  3. startade
  4. startade
  5. startade
  6. startade
framtid 1
  1. kommer att starta
  2. kommer att starta
  3. kommer att starta
  4. kommer att starta
  5. kommer att starta
  6. kommer att starta
framtid 2
  1. skall starta
  2. skall starta
  3. skall starta
  4. skall starta
  5. skall starta
  6. skall starta
conditional
  1. skulle starta
  2. skulle starta
  3. skulle starta
  4. skulle starta
  5. skulle starta
  6. skulle starta
perfekt particip
  1. har startat
  2. har startat
  3. har startat
  4. har startat
  5. har startat
  6. har startat
imperfekt particip
  1. hade startat
  2. hade startat
  3. hade startat
  4. hade startat
  5. hade startat
  6. hade startat
blandad
  1. starta!
  2. starta!
  3. startad
  4. startande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

starta

  1. starta
    opstarten
    • opstarten werkwoord (start op, startte op, startten op, opgestart)
  2. starta
    de start
    • start [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor starta:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen startande
beginnen startande
inzetten börja; distribution; insatser; pengainsatser
optrekken acceleration
start starta början; öppningsritual
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen begynna; börja; starta
beginnen begynna; börja; ge sig i väg; starta; sticka ifrån begynna; börja; förebåda; förkunna; ge sig in i; inleda; inlåta sig i; proklamera
in werking stellen sparka; starta
initialiseren starta initiera
initiëren initiera; påbörja; starta; sätta igång
intreden börja; ge sig i väg; starta; sticka ifrån
inzetten börja; ge sig i väg; starta; sticka ifrån riskera; slå vad om; visa entusiasm; visa god vilja; våga
op gang brengen initiera; påbörja; starta; sätta igång
op gang komen börja; ge sig i väg; starta; sticka ifrån
oprichten inrätta; starta; upprätta etablera; grunda
opstarten sparka; starta
optrekken inrätta; starta; upprätta umgås med
overeindzetten inrätta; starta; upprätta
starten begynna; börja; starta föra på tal; förebåda; förkunna; inleda; koppla in; koppla på; proklamera; slå på; ta upp; tända på
van start gaan begynna; börja; starta
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstarten start

Synoniemen voor "starta":


Verwante vertalingen van starta