Zweeds

Uitgebreide vertaling voor splittrad (Zweeds) in het Nederlands

splittrad:

splittrad bijvoeglijk naamwoord

  1. splittrad (kluven; splittrat; kluvet; rämnat)
    gespleten; gevorkt
  2. splittrad (splittrat)
    aan gruzelementen

Vertaal Matrix voor splittrad:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gespleten kluven; kluvet; rämnat; splittrad; splittrat
gevorkt kluven; kluvet; rämnat; splittrad; splittrat gaffelformad; gaffelformat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan gruzelementen splittrad; splittrat

Synoniemen voor "splittrad":


splittrad vorm van splittra:

splittra werkwoord (splittrar, splittrade, splittrat)

  1. splittra (flisa)
    splinteren; tot splinters breken
  2. splittra (klyva)
    versplinteren
    • versplinteren werkwoord (versplinter, versplintert, versplinterde, versplinterden, versplinterd)
  3. splittra (riva; klyva; slita; sprätta)
  4. splittra (skilja; avbryta; söndra)
    beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; verbreken; stukmaken; verbrijzelen; forceren
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • verbreken werkwoord (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  5. splittra (skingra; kringsprida)
    uiteenvliegen; uiteenstuiven; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen
    • uiteenvliegen werkwoord (vlieg uiteen, vliegt uiteen, vloog uiteen, vlogen uiteen, uiteengevlogen)
    • uiteenstuiven werkwoord (stuif uiteen, stuift uiteen, stuifte uiteen, stuiften uiteen, uiteengestuift)
    • uit elkaar stuiven werkwoord (stuif uit elkaar, stuift uit elkaar, stoof uit elkaar, stoven uit elkaar, uit elkaar gestoven)
    • uit elkaar vliegen werkwoord (vlieg uit elkaar, vliegt uit elkaar, vloog uit elkaar, vlogen uit elkaar, uit elkaar gevlogen)

Conjugations for splittra:

presens
  1. splittrar
  2. splittrar
  3. splittrar
  4. splittrar
  5. splittrar
  6. splittrar
imperfekt
  1. splittrade
  2. splittrade
  3. splittrade
  4. splittrade
  5. splittrade
  6. splittrade
framtid 1
  1. kommer att splittra
  2. kommer att splittra
  3. kommer att splittra
  4. kommer att splittra
  5. kommer att splittra
  6. kommer att splittra
framtid 2
  1. skall splittra
  2. skall splittra
  3. skall splittra
  4. skall splittra
  5. skall splittra
  6. skall splittra
conditional
  1. skulle splittra
  2. skulle splittra
  3. skulle splittra
  4. skulle splittra
  5. skulle splittra
  6. skulle splittra
perfekt particip
  1. har splittrat
  2. har splittrat
  3. har splittrat
  4. har splittrat
  5. har splittrat
  6. har splittrat
imperfekt particip
  1. hade splittrat
  2. hade splittrat
  3. hade splittrat
  4. hade splittrat
  5. hade splittrat
  6. hade splittrat
blandad
  1. splittra!
  2. splittra!
  3. splittrad
  4. splittrande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor splittra:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beëindigen flyttnade; flyttning
forceren forcera; trycka på
ontbinden upplössning
opheffen flyttnade; flyttning; höjande
verbreken avbrott; avbrytande; paus; uppehåll
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbreken avbryta; skilja; splittra; söndra avbryta; blockera; förstöra; göra sönder; hindra; lämna; täppa till
beëindigen avbryta; skilja; splittra; söndra avsluta; färdigställa; föra till ett slut
ergens uitscheuren klyva; riva; slita; splittra; sprätta
forceren avbryta; skilja; splittra; söndra forcera; framhäva; framhålla; tvinga; överbelasta
ontbinden avbryta; skilja; splittra; söndra ruttna; smälta; upplösa
opheffen avbryta; skilja; splittra; söndra annullera; avboka; avskaffa; hissa upp; häva upp; inställa; lyfta; lyfta upp; sluta med; smälta; ställa in; upplösa
splinteren flisa; splittra
stukmaken avbryta; skilja; splittra; söndra förstöra; röra till
tot splinters breken flisa; splittra
uit elkaar stuiven kringsprida; skingra; splittra
uit elkaar vliegen kringsprida; skingra; splittra
uiteenstuiven kringsprida; skingra; splittra
uiteenvliegen kringsprida; skingra; splittra
verbreken avbryta; skilja; splittra; söndra
verbrijzelen avbryta; skilja; splittra; söndra krossa; mala sönder; pressa sönder; slå i bitar; slå sönder; stampa sönder
versplinteren klyva; splittra

Synoniemen voor "splittra":


Wiktionary: splittra


Cross Translation:
FromToVia
splittra scheiden; schiften separate — divide itself into separate pieces or substances
splittra splitsen; opsplitsen split — divide along a more or less straight line

Verwante vertalingen van splittrad