Zweeds

Uitgebreide vertaling voor smalt (Zweeds) in het Nederlands

smalt:

smalt bijvoeglijk naamwoord

  1. smalt (litet; liten)
    slank; dun; tenger; fijngebouwd; fijn; rank
    • slank bijvoeglijk naamwoord
    • dun bijvoeglijk naamwoord
    • tenger bijvoeglijk naamwoord
    • fijngebouwd bijvoeglijk naamwoord
    • fijn bijvoeglijk naamwoord
    • rank bijvoeglijk naamwoord
  2. smalt (trång; knapp; knappt; trångt)
    van geringe breedte; nauw; eng; smalletjes; smal
  3. smalt (getinglik; smärt; getinglikt)
    opvliegend
  4. smalt (knokig; benig; benigt; knokigt)
    knokig; scharminkelig
  5. smalt (magert; smal)
    mager; tenger; spichtig; sprieterig

smalt zelfstandig naamwoord

  1. smalt
    de engte; de nauwte
    • engte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • nauwte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor smalt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
engte smalt landnacke; smalhet; trångt
nauwte smalt
rank hårlock; hårtest; klänge; ranka
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dun liten; litet; smalt gles; glest; mager; magert; rart; skinntorrt; sällspord; sällsport; sällsynt; tunt; utmärglad; utmärglat
eng knapp; knappt; smalt; trång; trångt knappt; kuslig; kusligt; läskigt; obehaglig; obehagligt; oroväckande; skrämmande; smal; trångt; ängslande; ångestväckande
fijn liten; litet; smalt angenäm; angenämt; behaglig; behagligt; delikat; fin; fint; glatt; klent; lycklig; lyckligt; njutbart; skört; spröd; sprött; späd; spätt; subtil; subtilt; trevlig; trevligt; tunn; tunnt; ömtåligt
knokig benig; benigt; knokig; knokigt; smalt
mager magert; smal; smalt fattig; fattigt; knapert; lång och jänglig; långt och jängligt; mager; magert; rank figur; skinntorrt; tunt; utmärglad; utmärglat
nauw knapp; knappt; smalt; trång; trångt knapp; knappt; smal; tight; trångt; åtsmitande
opvliegend getinglik; getinglikt; smalt; smärt
rank liten; litet; smalt ostadig; ostadigt; raglande; rank figur; vingligt
slank liten; litet; smalt
smal knapp; knappt; smalt; trång; trångt
spichtig magert; smal; smalt lång och jänglig; långt och jängligt
tenger liten; litet; magert; smal; smalt delikat; fin; fint; grasil; grasilt; klent; skört; slankt; smäcker; smäckert; spröd; sprött; späd; spätt; ömtåligt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smalletjes knapp; knappt; smalt; trång; trångt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fijngebouwd liten; litet; smalt
scharminkelig benig; benigt; knokig; knokigt; smalt
sprieterig magert; smal; smalt
van geringe breedte knapp; knappt; smalt; trång; trångt

Verwante vertalingen van smalt