Zweeds

Uitgebreide vertaling voor slagen (Zweeds) in het Nederlands

slagen:

slagen bijvoeglijk naamwoord

  1. slagen (slaget)
    geslagen

Vertaal Matrix voor slagen:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geslagen slagen; slaget

Synoniemen voor "slagen":


slå:

slå werkwoord (slår, slog, slagit)

  1. slå (hammra)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  2. slå
    slaan; een klap geven
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  3. slå
    een opdonder verkopen
    • een opdonder verkopen werkwoord (verkoop een opdonder, verkoopt een opdonder, verkocht een opdonder, verkochten een opdonder, een opdonder verkopend)
  4. slå (frappera)
    frapperen
    • frapperen werkwoord (frappeer, frappeert, frappeerde, frappeerden, gefrappeerd)
  5. slå (slå hårt; smälla; hamra)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  6. slå (hamra; dunka; bulta)
  7. slå (träffa; stöta)
    grijpen; toeslaan
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • toeslaan werkwoord (sla toe, slaat toe, sloeg toe, sloegen toe, toegeslagen)
  8. slå (göra illa; skada; såra)
    kwetsen; krenken
    • kwetsen werkwoord (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken werkwoord (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
  9. slå (meja; skära)
    maaien
    • maaien werkwoord (maai, maait, maaide, maaiden, gemaaid)
  10. slå (smälla; slå igen; slås igen)
    dichtslaan; dichtwerpen
    • dichtslaan werkwoord (sla dicht, slaat dicht, sloeg dicht, sloegen dicht, dichtgeslagen)
    • dichtwerpen werkwoord (werp dicht, werpt dicht, wierp dicht, wierpen dicht, dichtgeworpen)

Conjugations for slå:

presens
  1. slår
  2. slår
  3. slår
  4. slår
  5. slår
  6. slår
imperfekt
  1. slog
  2. slog
  3. slog
  4. slog
  5. slog
  6. slog
framtid 1
  1. kommer att slå
  2. kommer att slå
  3. kommer att slå
  4. kommer att slå
  5. kommer att slå
  6. kommer att slå
framtid 2
  1. skall slå
  2. skall slå
  3. skall slå
  4. skall slå
  5. skall slå
  6. skall slå
conditional
  1. skulle slå
  2. skulle slå
  3. skulle slå
  4. skulle slå
  5. skulle slå
  6. skulle slå
perfekt particip
  1. har slagit
  2. har slagit
  3. har slagit
  4. har slagit
  5. har slagit
  6. har slagit
imperfekt particip
  1. hade slagit
  2. hade slagit
  3. hade slagit
  4. hade slagit
  5. hade slagit
  6. hade slagit
blandad
  1. slå!
  2. slå!
  3. slagen
  4. slåande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

slå zelfstandig naamwoord

  1. slå (krocka)
    de succesnummer; het succes; de hit; de kraker; de topper; de treffer; het successtuk; de klapper; de schlager; het kasstuk
    • succesnummer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • succes [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kraker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • topper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • treffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • successtuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • klapper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schlager [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kasstuk [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slå:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grijpen anhållning; arrestering; gripning
hit krocka; slå bestseller; fullträff; hit; storsäljare; succé; träff; träff med skjutvapen
kasstuk krocka; slå kassa succé
klapper krocka; slå en som applåderar; förteckning; knallkaramell; lycklig sammanträff; register; svärmare; telefonregister
kraker krocka; slå snyltgäst
kwetsen skada
maaien gräsklippning; klippning; mejande
schlager krocka; slå
succes krocka; slå bestseller; framgång; lycka; storsäljare; succé; välstånd
succesnummer krocka; slå
successtuk krocka; slå hit; säkert kort; vinnare
topper krocka; slå lycklig sammanträff
treffer krocka; slå besök; flax; fullträff; hit; lyckträff; mål; träff; träff med skjutvapen; tur
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bonken hammra; slå
dichtslaan slå; slå igen; slås igen; smälla dänga; slå igen; smälla
dichtwerpen slå; slå igen; slås igen; smälla
een klap geven slå
een opdonder verkopen slå
fijnwrijven bulta; dunka; hamra; slå
frapperen frappera; slå
grijpen slå; stöta; träffa fatta tag i; fånga; greppa; gripa; gripa tag i; knycka bort; servera sig själv; ta; ta fast; ta ifrån; ta tag i
hameren hammra; slå bulta; hamra; ständigt
hard slaan hamra; slå; slå hårt; smälla
hengsten hamra; slå; slå hårt; smälla banka; bulta; dunka; hamra; klampa; klappra; kämpa på med
krenken göra illa; skada; slå; såra kränka; såra
kwetsen göra illa; skada; slå; såra kränka; skada; såra
maaien meja; skära; slå
meppen hamra; slå; slå hårt; smälla
rammen hammra; slå banka; bulta; dunka; hamra; klampa; klappra; slå hårt
slaan hammra; hamra; slå; slå hårt; smälla
timmeren hamra; slå; slå hårt; smälla hammra spikar; nagla
toeslaan slå; stöta; träffa

Synoniemen voor "slå":


Wiktionary: slå


Cross Translation:
FromToVia
slå kloppen; slaan beat — to hit, to knock, to pound, to strike
slå kloppen beat — to strike or pound repeatedly
slå overwinnen; verslaan beat — to win against
slå raken; slaan; treffen hit — to give a blow
slå maaien mow — to cut something down
slå maaien scythe — to cut with a scythe
slå slaan; treffen strike — to hit
slå slaan whack — To hit, slap or strike
slå maaien mähentransitiv: schnittreifes Getreide, Gras, schnittreife Ölfrüchte oder dergleichen durch das unter [1] beschriebene wegschneiden entfernen
slå afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
slå aanstoot geven; choqueren; kwetsen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; klappen; kloppen; slaan; opvallen; houwen; meppen heurterentrer brusquement en contact.
slå opbloeien; ontplooien épanouir — transitif|fr ouvrir, faire ouvrir une fleur.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van slagen