Uitgebreide vertaling voor skickad (Zweeds) in het Nederlands
skickad:
Vertaal Matrix voor skickad:
skicka:
-
leveren;
bezorgen;
aanleveren;
brengen;
afleveren;
overhandigen;
toeleveren
-
leveren
werkwoord
(lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
-
bezorgen
werkwoord
(bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
-
aanleveren
werkwoord
(lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
-
brengen
werkwoord
(breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
-
afleveren
werkwoord
(lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
-
overhandigen
werkwoord
(overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
-
toeleveren
werkwoord
(lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
-
zenden;
versturen
-
zenden
werkwoord
(zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
-
versturen
werkwoord
(verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)
-
verzenden;
sturen;
opsturen;
toezenden;
posten;
wegzenden;
wegsturen
-
verzenden
werkwoord
(verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
-
sturen
werkwoord
(stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
-
opsturen
werkwoord
(stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
-
toezenden
werkwoord
(zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
-
posten
werkwoord
(post, postte, postten, gepost)
-
wegzenden
werkwoord
(zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
-
wegsturen
werkwoord
(stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
-
aanbieden;
geven;
aanreiken
-
aanbieden
werkwoord
(bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
-
geven
werkwoord
(geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
-
aanreiken
werkwoord
(reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
-
aanreiken;
geven;
reiken;
aangeven
-
aanreiken
werkwoord
(reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
-
geven
werkwoord
(geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
-
reiken
werkwoord
(reik, reikt, reikte, reikten, gereikt)
-
aangeven
werkwoord
(geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
-
skicka
Conjugations for skicka:
presens
- skickar
- skickar
- skickar
- skickar
- skickar
- skickar
imperfekt
- skickade
- skickade
- skickade
- skickade
- skickade
- skickade
framtid 1
- kommer att skicka
- kommer att skicka
- kommer att skicka
- kommer att skicka
- kommer att skicka
- kommer att skicka
framtid 2
- skall skicka
- skall skicka
- skall skicka
- skall skicka
- skall skicka
- skall skicka
conditional
- skulle skicka
- skulle skicka
- skulle skicka
- skulle skicka
- skulle skicka
- skulle skicka
perfekt particip
- har skickat
- har skickat
- har skickat
- har skickat
- har skickat
- har skickat
imperfekt particip
- hade skickat
- hade skickat
- hade skickat
- hade skickat
- hade skickat
- hade skickat
blandad
- skicka!
- skicka!
- skickad
- skickande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor skicka:
Synoniemen voor "skicka":
Computer vertaling door derden: