Sammankomst in het Nederlands vertaald uit het Zweeds

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor sammankomst (Zweeds) in het Nederlands

sammankomst (konferens; rådplägning; överläggning; möte)
het overleg
– het praten erover ¹
- overleg [het ~] zelfstandig naamwoord
  - er was een overleg over dat probleem¹
de conferentie; de samenkomst; de beraadslaging
- conferentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- samenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- beraadslaging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
sammankomst (möte)
de ontmoeting; het treffen
- ontmoeting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- treffen [het ~] zelfstandig naamwoord
sammankomst (möte)
het oploopje; de samenkomst; de toeloop
- oploopje [het ~] zelfstandig naamwoord
- samenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- toeloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
sammankomst (sammanträde)
het samenzijn
- samenzijn [het ~] zelfstandig naamwoord
sammankomst (samlande; samling)
inwinnen
- inwinnen [znw.] zelfstandig naamwoord
sammankomst
de samenvloeiing; samenstroming
- samenvloeiing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- samenstroming [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beraadslaging	konferens; möte; rådplägning; sammankomst; överläggning
conferentie	konferens; möte; rådplägning; sammankomst; överläggning
inwinnen	samlande; samling; sammankomst
ontmoeting	möte; sammankomst
oploopje	möte; sammankomst
overleg	konferens; möte; rådplägning; sammankomst; överläggning
samenkomst	konferens; möte; rådplägning; sammankomst; överläggning	konferens; kongress; möte; samling; symposium; träff
samenstroming	sammankomst
samenvloeiing	sammankomst
samenzijn	sammankomst; sammanträde
toeloop	möte; sammankomst	brådska; flöde; folkmassa; liv; rusning; ståhej; väsen
treffen	möte; sammankomst	träffande
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inwinnen		bekomma
treffen		avsluta; beröra; influera; möta; påverka; råka; röra; samlas; sluta vid; träffa; träffa varandra; träffas

Cross Translation:

From	To	Via
• sammankomst	→ bijeenkomst; meeting; vergadering; samenkomst	↔ réunion — action de rapprocher, de réunir des parties qui avaient été diviser, désunir, isolées, ou résultat de cette action.