Zweeds

Uitgebreide vertaling voor rusa (Zweeds) in het Nederlands

rusa:

rusa werkwoord (rusar, rusade, rusat)

  1. rusa (skynda; ila; hasta)
  2. rusa (skynda; ila; hasta)
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • zich spoeden werkwoord
    • aanpoten werkwoord (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten werkwoord (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken werkwoord (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken werkwoord (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  3. rusa (skynda; ila; hasta)
    tempomaken
    • tempomaken werkwoord (maak tempo, maakt tempo, maakte tempo, maakten tempo, tempo gemaakt)
  4. rusa (skynda på; brådska; ila)
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten werkwoord
    • opschieten werkwoord (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen werkwoord (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen werkwoord (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden werkwoord
    • vliegen werkwoord (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten werkwoord (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen werkwoord
    • jakkeren werkwoord (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  5. rusa (storma; störta)
    stormlopen
    • stormlopen werkwoord (loop storm, loopt storm, liep storm, liepen storm, stormgelopen)
  6. rusa (ila; hasta)
    haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten
    • haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • spoeden werkwoord (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten werkwoord (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)

Conjugations for rusa:

presens
  1. rusar
  2. rusar
  3. rusar
  4. rusar
  5. rusar
  6. rusar
imperfekt
  1. rusade
  2. rusade
  3. rusade
  4. rusade
  5. rusade
  6. rusade
framtid 1
  1. kommer att rusa
  2. kommer att rusa
  3. kommer att rusa
  4. kommer att rusa
  5. kommer att rusa
  6. kommer att rusa
framtid 2
  1. skall rusa
  2. skall rusa
  3. skall rusa
  4. skall rusa
  5. skall rusa
  6. skall rusa
conditional
  1. skulle rusa
  2. skulle rusa
  3. skulle rusa
  4. skulle rusa
  5. skulle rusa
  6. skulle rusa
perfekt particip
  1. har rusat
  2. har rusat
  3. har rusat
  4. har rusat
  5. har rusat
  6. har rusat
imperfekt particip
  1. hade rusat
  2. hade rusat
  3. hade rusat
  4. hade rusat
  5. hade rusat
  6. hade rusat
blandad
  1. rusa!
  2. rusa!
  3. rusad
  4. rusande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

rusa [-en] zelfstandig naamwoord

  1. rusa
    het scheutje
    • scheutje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rusa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jagen jakt
scheutje rusa
snellen racande
stormlopen anstormning; rusning; tillströmning
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpoten hasta; ila; rusa; skynda arbeta hårt; jobba ihjäl sig; jobba natt och dag; plugga; slita
haast maken hasta; ila; rusa; skynda
haasten hasta; ila; rusa; skynda
ijlen brådska; hasta; ila; rusa; skynda; skynda på tala dumheter; tala nonsena; tala strunt; tala tomt prat
jachten brådska; hasta; ila; rusa; skynda på armbågas; följa; jaga efter; knuffas; stötas; trycka på; trängas i en folksamling
jagen brådska; hasta; ila; rusa; skynda; skynda på
jakkeren brådska; ila; rusa; skynda på armbågas; knuffas; stötas; trycka på; trängas i en folksamling
opschieten brådska; ila; rusa; skynda på gro; skjuta i höjden
overhaasten hasta; ila; rusa; skynda
reppen brådska; ila; rusa; skynda på armbågas; knuffas; stötas; trycka på; trängas i en folksamling
snellen brådska; ila; rusa; skynda på hasta; skynda
spoeden brådska; hasta; ila; rusa; skynda; skynda på armbågas; hasta; knuffas; skynda; stötas; trycka på; trängas i en folksamling
stormlopen rusa; storma; störta
tempo maken hasta; ila; rusa; skynda
tempomaken hasta; ila; rusa; skynda
tot spoed aanzetten hasta; ila; rusa
vliegen brådska; ila; rusa; skynda på flyga
voortmaken hasta; ila; rusa; skynda
zich haasten brådska; ila; rusa; skynda på
zich spoeden brådska; hasta; ila; rusa; skynda; skynda på

Synoniemen voor "rusa":


Wiktionary: rusa


Cross Translation:
FromToVia
rusa sprinten dash — to run short distance
rusa vluchten; wegstuiven; het op een lopen zetten skedaddle — move or run away quickly

Verwante vertalingen van rusa