Zweeds

Uitgebreide vertaling voor rik (Zweeds) in het Nederlands

rik:

rik bijvoeglijk naamwoord

  1. rik (penningstark; penningstarkt; rikt; förmöget)
    rijk; vermogend; gefortuneerd
  2. rik (rikt; bemedlat; välsituerad; välsituerat)
    welvarend; florerend; welgesteld
  3. rik (välbärgad; rikt; välbärgat; välbeställt)
    gegoed
    • gegoed bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor rik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rijk land; nation
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gefortuneerd förmöget; penningstark; penningstarkt; rik; rikt
gegoed rik; rikt; välbeställt; välbärgad; välbärgat
rijk förmöget; penningstark; penningstarkt; rik; rikt
vermogend förmöget; penningstark; penningstarkt; rik; rikt
welgesteld bemedlat; rik; rikt; välsituerad; välsituerat bemedlad; bemedlat; blomstrandet; välbärgad; välbärgat; välmåendet
welvarend bemedlat; rik; rikt; välsituerad; välsituerat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
florerend bemedlat; rik; rikt; välsituerad; välsituerat

Synoniemen voor "rik":


Wiktionary: rik

rik
adjective
  1. veel geld en/of eigendommen hebbend

Cross Translation:
FromToVia
rik welgesteld affluent — abounding in goods or riches; materially wealthy
rik vet fat — bountiful
rik rijk; gefortuneerd; vermogend flush — wealthy or well off
rik rijk rich — having wealth
rik rijk reich — viele Güter oder Geldmittel besitzend
rik overvloedig; rijkelijk; abundant; rijk; uitbundig; volop; weelderig; welig abondant — Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant.
rik gefortuneerd; rijk; vermogend riche — qui a beaucoup de fortune

Verwante vertalingen van rik