Zweeds

Uitgebreide vertaling voor reta (Zweeds) in het Nederlands

reta:

reta werkwoord (retar, retade, retat)

  1. reta (provocera; uppröra; hetsa)
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. reta (irritera; störa; förarga)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  3. reta (kittla; locka)
    kittelen; kietelen
    • kittelen werkwoord (kittel, kittelt, kittelde, kittelden, gekitteld)
    • kietelen werkwoord (kietel, kietelt, kietelde, kietelden, gekieteld)
  4. reta (provocera)
    ontlokken
    • ontlokken werkwoord (ontlok, ontlokt, ontlokte, ontlokten, ontlokt)
  5. reta (gnida)
    sjaggeren

Conjugations for reta:

presens
  1. retar
  2. retar
  3. retar
  4. retar
  5. retar
  6. retar
imperfekt
  1. retade
  2. retade
  3. retade
  4. retade
  5. retade
  6. retade
framtid 1
  1. kommer att reta
  2. kommer att reta
  3. kommer att reta
  4. kommer att reta
  5. kommer att reta
  6. kommer att reta
framtid 2
  1. skall reta
  2. skall reta
  3. skall reta
  4. skall reta
  5. skall reta
  6. skall reta
conditional
  1. skulle reta
  2. skulle reta
  3. skulle reta
  4. skulle reta
  5. skulle reta
  6. skulle reta
perfekt particip
  1. har retat
  2. har retat
  3. har retat
  4. har retat
  5. har retat
  6. har retat
imperfekt particip
  1. hade retat
  2. hade retat
  3. hade retat
  4. hade retat
  5. hade retat
  6. hade retat
blandad
  1. reta!
  2. reta!
  3. retad
  4. retande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor reta:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ophitsen anstiftelse
provoceren provocerande; utlockande
uitlokken provocerande; utlockande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot hetsa; provocera; reta; uppröra
ergeren förarga; irritera; reta; störa
irriteren förarga; irritera; reta; störa
kietelen kittla; locka; reta
kittelen kittla; locka; reta
ontlokken provocera; reta
op de zenuwen werken förarga; irritera; reta; störa
ophitsen hetsa; provocera; reta; uppröra agna; följa; jaga efter; locka
provoceren hetsa; provocera; reta; uppröra driva på; uppmana; uppmuntra
sjaggeren gnida; reta
uitdagen hetsa; provocera; reta; uppröra tjata
uitlokken hetsa; provocera; reta; uppröra
vervelen förarga; irritera; reta; störa tråka ut; vara uttråkad

Synoniemen voor "reta":


Wiktionary: reta


Cross Translation:
FromToVia
reta stimuleren; aansporen; prikkelen stimulate — to encourage into action
reta plagen tease — to poke fun at
reta aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op exciter — Engager, porter à.
reta provoceren; tarten; tergen; uitdagen; uitlokken; uittarten provoquerinciter, exciter.

Verwante vertalingen van reta