Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. pipande:
  2. pipa:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor pipande (Zweeds) in het Nederlands

pipande:

pipande zelfstandig naamwoord

  1. pipande (rörläggning; pipspel)
    de bies; de strook
    • bies [de ~] zelfstandig naamwoord
    • strook [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. pipande (rörläggning; pipspel)
    gepijp
    • gepijp [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pipande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bies pipande; pipspel; rörläggning
gepijp pipande; pipspel; rörläggning
strook pipande; pipspel; rörläggning klisterband; körfil; volang
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
strook band

pipande vorm van pipa:

pipa werkwoord (pipar, pipade, pipat)

  1. pipa
    piepen
    • piepen werkwoord (piep, piept, piepte, piepten, gepiept)
  2. pipa
    oppiepen
    • oppiepen werkwoord (piep op, piept op, piepte op, piepten op, opgepiept)
  3. pipa (kvittra)
    tjilpen; kwetteren; kwinkeleren
    • tjilpen werkwoord (tjilp, tjilpt, tjilpte, tjilpten, getjilpt)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • kwinkeleren werkwoord (kwinkeleer, kwinkeleert, kwinkeleerde, kwinkeleerden, gekwinkeleerd)
  4. pipa (skicka vidare i pipeline)
    doorsluizen
    • doorsluizen werkwoord (sluis door, sluist door, sluisde door, sluisden door, doorgesluisd)

Conjugations for pipa:

presens
  1. pipar
  2. pipar
  3. pipar
  4. pipar
  5. pipar
  6. pipar
imperfekt
  1. pipade
  2. pipade
  3. pipade
  4. pipade
  5. pipade
  6. pipade
framtid 1
  1. kommer att pipa
  2. kommer att pipa
  3. kommer att pipa
  4. kommer att pipa
  5. kommer att pipa
  6. kommer att pipa
framtid 2
  1. skall pipa
  2. skall pipa
  3. skall pipa
  4. skall pipa
  5. skall pipa
  6. skall pipa
conditional
  1. skulle pipa
  2. skulle pipa
  3. skulle pipa
  4. skulle pipa
  5. skulle pipa
  6. skulle pipa
perfekt particip
  1. har pipat
  2. har pipat
  3. har pipat
  4. har pipat
  5. har pipat
  6. har pipat
imperfekt particip
  1. hade pipat
  2. hade pipat
  3. hade pipat
  4. hade pipat
  5. hade pipat
  6. hade pipat
blandad
  1. pipa!
  2. pipa!
  3. pipad
  4. pipande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

pipa [-en] zelfstandig naamwoord

  1. pipa (gevärspipa)
    de geweerlade; de loop
    • geweerlade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • loop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pipa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geweerlade gevärspipa; pipa
loop gevärspipa; pipa lopp; löpning; sprinterlopp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorsluizen pipa; skicka vidare i pipeline släppa igenom
kwetteren kvittra; pipa berätta; konversera; kvacka; pladdra; prata; sladdra; snacka; säga; tala; tala om
kwinkeleren kvittra; pipa
oppiepen pipa
piepen pipa
tjilpen kvittra; pipa

Synoniemen voor "pipa":


Wiktionary: pipa

pipa
noun
  1. voorste deel van een wapen

Cross Translation:
FromToVia
pipa pijp Pfeife — Gerät zum Rauchen
pipa fluit pipe — musical instrument
pipa piepen squeak — emit sound
pipa pijp tobacco pipe — smoking tool
pipa fluitje whistle — device used to make a whistling sound
pipa pijp; tabakspijp pipe — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden: