Zweeds

Uitgebreide vertaling voor ordna (Zweeds) in het Nederlands

ordna:

ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)

  1. ordna (göra i ordning; reglera; se till)
    regelen; schikken
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • schikken werkwoord (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)
  2. ordna (beställa)
    voorschrijven; bevelen; gelasten; gebieden; dicteren
    • voorschrijven werkwoord (schrijf voor, schrijft voor, schreef voor, schreven voor, voorgeschreven)
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • dicteren werkwoord (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)
  3. ordna (organisera)
    regelen; arrangeren; afspreken; bedisselen
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • afspreken werkwoord (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • bedisselen werkwoord (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)
  4. ordna (indela)
    rangschikken; rangordenen
    • rangschikken werkwoord (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)
    • rangordenen werkwoord (rangorden, rangordent, rangordende, rangordenden, gerangordend)
  5. ordna (arkivera; spara; förvara)
    archiveren; opslaan; opbergen; bewaren
    • archiveren werkwoord (archiveer, archiveert, archiveerde, archiveerden, gearchiveerd)
    • opslaan werkwoord (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, opgeslagen)
    • opbergen werkwoord (berg op, bergt op, borg op, borgen op, opgeborgen)
    • bewaren werkwoord (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
  6. ordna (klassifiera; sortera; gruppera)
    rangschikken; classificeren
    • rangschikken werkwoord (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)
    • classificeren werkwoord (clasificeer, clasificeert, clasificeerde, clasificeerden, geclassificeerd)
  7. ordna (arrangera; anordna; organisera)
    regelen; arrangeren; iets op touw zetten
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
  8. ordna (fixa)
  9. ordna (uppställa i led)
  10. ordna (anordna; installera; arrangera; ställa till med)
    installeren; inrichten
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
    • inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)
  11. ordna
  12. ordna (jämna; släta ut)
    rechtmaken
    • rechtmaken werkwoord (maak recht, maakt recht, maakte recht, maakten recht, recht gemaakt)
  13. ordna (reglera; styra; inrätta)
    reglementeren
    • reglementeren werkwoord (reglementeer, reglementeert, reglementeerde, reglementeerden, gereglementeerd)
  14. ordna (rada upp; ställa på rad)
    scharen
    • scharen werkwoord (schaar, schaart, schaarde, schaarden, geschaard)
  15. ordna (reda ut; sortera; rangera)
    sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen
    • sorteren werkwoord (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)
    • rangeren werkwoord (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)

Conjugations for ordna:

presens
  1. ordnar
  2. ordnar
  3. ordnar
  4. ordnar
  5. ordnar
  6. ordnar
imperfekt
  1. ordnade
  2. ordnade
  3. ordnade
  4. ordnade
  5. ordnade
  6. ordnade
framtid 1
  1. kommer att ordna
  2. kommer att ordna
  3. kommer att ordna
  4. kommer att ordna
  5. kommer att ordna
  6. kommer att ordna
framtid 2
  1. skall ordna
  2. skall ordna
  3. skall ordna
  4. skall ordna
  5. skall ordna
  6. skall ordna
conditional
  1. skulle ordna
  2. skulle ordna
  3. skulle ordna
  4. skulle ordna
  5. skulle ordna
  6. skulle ordna
perfekt particip
  1. har ordnat
  2. har ordnat
  3. har ordnat
  4. har ordnat
  5. har ordnat
  6. har ordnat
imperfekt particip
  1. hade ordnat
  2. hade ordnat
  3. hade ordnat
  4. hade ordnat
  5. hade ordnat
  6. hade ordnat
blandad
  1. ordna!
  2. ordna!
  3. ordnad
  4. ordnande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor ordna:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspreken överenskommande
bewaren förvaring
inrichten inredning; möblering
ordenen arrangerad; ordnat
rangschikken klassificera
regelen organisera; ställa in
schikken arrangerad; ordnat
uitzoeken välja
voorschrijven ordnat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspreken ordna; organisera komma överens om; samlas; träffa varandra; träffas; överenskomma
archiveren arkivera; förvara; ordna; spara arkivera
arrangeren anordna; arrangera; ordna; organisera arrangera; gruppera; orkestrera
bedisselen ordna; organisera
bevelen beställa; ordna befalla; beordra; kommendera; kungöra; påbjuda
bewaren arkivera; förvara; ordna; spara bevaka från; bevara; förvara; inlägga; lagra; lägga undan; lägga upp; samla på lager
classificeren gruppera; klassifiera; ordna; sortera
dicteren beställa; ordna diktera; diktera ett brev
gebieden beställa; ordna befalla; beordra; diktera; föreskriva; förestava; kommendera; kungöra; påbjuda
gelasten beställa; ordna befalla; beordra; diktera; föreskriva; förestava; kommendera; kungöra; påbjuda
iets op touw zetten anordna; arrangera; ordna; organisera
iets regelen fixa; ordna
in het gelid stellen ordna; uppställa i led
inrichten anordna; arrangera; installera; ordna; ställa till med möblera; tillhandahålla
installeren anordna; arrangera; installera; ordna; ställa till med installera; montera; sätta ihop; tillsätta
op orde brengen ordna
opbergen arkivera; förvara; ordna; spara låsa in; röja undan; röja upp
opslaan arkivera; förvara; ordna; spara avhålla sig; avstå; bevara; hålla tillbaka; lagra; spara
ordenen ordna; rangera; reda ut; sortera gruppera; katalogisera; punktera ut
rangeren ordna; rangera; reda ut; sortera
rangordenen indela; ordna
rangschikken gruppera; indela; klassifiera; ordna; sortera rangordna
rechtmaken jämna; ordna; släta ut
regelen anordna; arrangera; göra i ordning; ordna; organisera; reglera; se till avstämma; fixa; göra i ordning; justera
reglementeren inrätta; ordna; reglera; styra
scharen ordna; rada upp; ställa på rad
schiften ordna; rangera; reda ut; sortera bli sur; föredra; surna; ta; ta ut; välja
schikken göra i ordning; ordna; reglera; se till bli sams; försona; komma överens; passa; vara bekvämt; vara enkelt
sorteren ordna; rangera; reda ut; sortera sortera
uitzoeken ordna; rangera; reda ut; sortera föredra; reda upp; reda ut; ta; ta ut; välja
voorschrijven beställa; ordna diktera; föreskriva; förestava
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
sorteren sortering

Synoniemen voor "ordna":


Wiktionary: ordna


Cross Translation:
FromToVia
ordna regelen arrange — to set up, organise
ordna schikken arrange — to put in order
ordna ordenen order — to set in (any) order
ordna ordenen order — to set in (a good) order
ordna rangschikken sort — arrange in order
ordna aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen accommoderdonner, procurer de la commodité.

Verwante vertalingen van ordna