Zweeds

Uitgebreide vertaling voor narrar (Zweeds) in het Nederlands

narrar:

narrar zelfstandig naamwoord

  1. narrar
    de kwibussen; de kwasten
    • kwibussen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kwasten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor narrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwasten narrar brummanden; knorranden; knutar; morrningar
kwibussen narrar

narra:

narra werkwoord (narrar, narrade, narrat)

  1. narra (lura; fuska; bedra; fiffla; spela falskt)
    afzetten; bedotten; tillen
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • bedotten werkwoord (bedot, bedotte, bedotten, bedot)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
  2. narra (bedra; lura; svindla)
    neppen
    • neppen werkwoord (nep, nept, nepte, nepten, genept)
  3. narra (förleda; lura; bedra; vilseleda; göra illusioner)
    voorspiegelen
    • voorspiegelen werkwoord (spiegel voor, spiegelt voor, spiegelde voor, spiegelden voor, voorgespiegeld)
  4. narra (locka; lura; förleda)
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden werkwoord (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken werkwoord (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken werkwoord (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken werkwoord (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken werkwoord (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken werkwoord (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)

Conjugations for narra:

presens
  1. narrar
  2. narrar
  3. narrar
  4. narrar
  5. narrar
  6. narrar
imperfekt
  1. narrade
  2. narrade
  3. narrade
  4. narrade
  5. narrade
  6. narrade
framtid 1
  1. kommer att narra
  2. kommer att narra
  3. kommer att narra
  4. kommer att narra
  5. kommer att narra
  6. kommer att narra
framtid 2
  1. skall narra
  2. skall narra
  3. skall narra
  4. skall narra
  5. skall narra
  6. skall narra
conditional
  1. skulle narra
  2. skulle narra
  3. skulle narra
  4. skulle narra
  5. skulle narra
  6. skulle narra
perfekt particip
  1. har narrat
  2. har narrat
  3. har narrat
  4. har narrat
  5. har narrat
  6. har narrat
imperfekt particip
  1. hade narrat
  2. hade narrat
  3. hade narrat
  4. hade narrat
  5. hade narrat
  6. hade narrat
blandad
  1. narra!
  2. narra!
  3. narrad
  4. narrande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor narra:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetten amputera
lokken lockande
verleiden lockande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokken förleda; locka; lura; narra
afzetten bedra; fiffla; fuska; lura; narra; spela falskt amputera; avgränsa; avskära; avspisa någon; bedra; begränsa; bestämma; bli bedragen; bli duperad; bli lurad; bringa till stillastående; definiera; fuska; gränsa till; lura; markera; rama in; släcka; släppa av någonstans; stänga av; svindla; utstaka
bedotten bedra; fiffla; fuska; lura; narra; spela falskt
lokken förleda; locka; lura; narra förleda; locka; lura
meelokken förleda; locka; lura; narra
neppen bedra; lura; narra; svindla
tillen bedra; fiffla; fuska; lura; narra; spela falskt hissa upp; lyfta upp
verleiden förleda; locka; lura; narra fresta; locka
verlokken förleda; locka; lura; narra
voorspiegelen bedra; förleda; göra illusioner; lura; narra; vilseleda
voortlokken förleda; locka; lura; narra
weglokken förleda; locka; lura; narra
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlokken fria till

Synoniemen voor "narra":


Wiktionary: narra


Cross Translation:
FromToVia
narra bedriegen; misleiden; op een dwaalspoor zetten; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen tromperabuser de la confiance de quelqu’un.