Overzicht
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- limmat:
- limma:
-
Wiktionary:
- limma → lijmen, opplakken, overplakken, hechten, plakken, aanplakken, kleven
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor limmat (Zweeds) in het Nederlands
limmat:
-
limmat (limmad)
Vertaal Matrix voor limmat:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gegomd | limmad; limmat | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gelijmd | limmad; limmat |
limma:
-
limma (klistra; hoplimma)
-
limma (limma samman; klibba samman)
-
limma (klistra)
-
limma (klistra)
plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven-
aan elkaar hangen werkwoord
-
aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
limma (limma ihop; klistra)
vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken-
aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
limma (sitta fast; ansluta sig; fastna; klistra; klibba)
Conjugations for limma:
presens
- limmar
- limmar
- limmar
- limmar
- limmar
- limmar
imperfekt
- limmade
- limmade
- limmade
- limmade
- limmade
- limmade
framtid 1
- kommer att limma
- kommer att limma
- kommer att limma
- kommer att limma
- kommer att limma
- kommer att limma
framtid 2
- skall limma
- skall limma
- skall limma
- skall limma
- skall limma
- skall limma
conditional
- skulle limma
- skulle limma
- skulle limma
- skulle limma
- skulle limma
- skulle limma
perfekt particip
- har limmat
- har limmat
- har limmat
- har limmat
- har limmat
- har limmat
imperfekt particip
- hade limmat
- hade limmat
- hade limmat
- hade limmat
- hade limmat
- hade limmat
blandad
- limma!
- limma!
- limmad
- limmande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor limma:
Synoniemen voor "limma":
Wiktionary: limma
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• limma | → lijmen | ↔ glue — join with glue |
• limma | → lijmen | ↔ leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht |
• limma | → opplakken; overplakken; lijmen; hechten; plakken; aanplakken; kleven | ↔ coller — joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle. |
Computer vertaling door derden: