Zweeds
Uitgebreide vertaling voor immun (Zweeds) in het Nederlands
immun:
-
immun (okränkbar; helig; heligt; immunt; oantastligt; obrottsligt; okränkbart)
onschendbaar; immuun; onvatbaar-
onschendbaar bijvoeglijk naamwoord
-
immuun bijvoeglijk naamwoord
-
onvatbaar bijvoeglijk naamwoord
-
-
immun (känslolöst; immunt)
gevoelloos; niet-voelend; geen pijn voelend-
gevoelloos bijvoeglijk naamwoord
-
niet-voelend bijvoeglijk naamwoord
-
geen pijn voelend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor immun:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gevoelloos | immun; immunt; känslolöst | amper; frånstötande; hårt; kärv; sträv |
immuun | helig; heligt; immun; immunt; oantastligt; obrottsligt; okränkbar; okränkbart | |
onschendbaar | helig; heligt; immun; immunt; oantastligt; obrottsligt; okränkbar; okränkbart | |
onvatbaar | helig; heligt; immun; immunt; oantastligt; obrottsligt; okränkbar; okränkbart | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geen pijn voelend | immun; immunt; känslolöst | |
niet-voelend | immun; immunt; känslolöst |