Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. husdjur:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor husdjur (Zweeds) in het Nederlands

husdjur:

husdjur [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. husdjur
    het huisdier
    • huisdier [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. husdjur

Vertaal Matrix voor husdjur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
huisdier husdjur tamdjur
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
landbouwhuisdier husdjur

Synoniemen voor "husdjur":


Wiktionary: husdjur

husdjur
noun
  1. een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft

Cross Translation:
FromToVia
husdjur huisdier pet — an animal kept as a companion
husdjur huisdier animal domestiqueanimal domestiqué donc vivre dans la demeure de l’homme ou dans son voisinage, qui y est élever et nourrir, qui se multiplie en captivité et qui est modifié par rapport à la forme sauvage vivant dans la nature et recevant la protection de l’homme en éc
husdjur bediende; dienaar; knecht; dienares; dienstmeisje; meid; dienstbode; dienstmaagd; huisdier domestiquepersonnel d'intérieur assurant le service et les travaux ménagers.