Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gips:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gips (Zweeds) in het Nederlands

gips:

gips [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. gips
    het afgietsel; de vorm; het gietsel; afgieting
    • afgietsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vorm [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gietsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • afgieting [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. gips
    het gipsverband
  3. gips (gipsförband)
    het gips
    • gips [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. gips (plåstrad)
    het stuc; de pleister
    • stuc [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pleister [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gips:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgieting gips
afgietsel gips
gietsel gips
gips gips; gipsförband
gipsverband gips
pleister gips; plåstrad häft plåster
stuc gips; plåstrad
vorm gips form; framträdande; gjutform; kondition; kontur; matrix; statyr; stöpform; vara i bra form

Wiktionary: gips

gips
noun
  1. (scheikunde) een uit calciumsulfaat en water uithardende witte vaste stof: CaSO4·2H2O

Cross Translation:
FromToVia
gips spalk; gips cast — medicine: supportive and immobilising device
gips gips gypsum — mineral
gips gips gypse — minéral|fr Espèce minérale composée de sulfate hydraté de calcium de formule brute CaSO4, 2(H2O).
gips gips; pleister plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.