Uitgebreide vertaling voor gå bort (Zweeds) in het Nederlands
gå bort:
-
gaan;
vertrekken;
weggaan;
heengaan;
opstappen;
opbreken
-
gaan
werkwoord
(ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
-
vertrekken
werkwoord
(vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
-
weggaan
werkwoord
(ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
-
heengaan
werkwoord
(ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
-
opstappen
werkwoord
(stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
-
opbreken
werkwoord
(breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
-
overlijden;
sterven;
vallen;
doodgaan;
bezwijken;
omkomen;
sneuvelen;
heengaan;
wegvallen;
inslapen
-
overlijden
werkwoord
(overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
-
sterven
werkwoord
(sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
-
vallen
werkwoord
(val, valt, viel, vielen, gevallen)
-
doodgaan
werkwoord
(ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
-
bezwijken
werkwoord
(bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
-
omkomen
werkwoord
(kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
-
sneuvelen
werkwoord
(sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
-
heengaan
werkwoord
(ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
-
wegvallen
werkwoord
(val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
-
inslapen
werkwoord
(slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
-
overlijden;
sterven
– doodgaan
1
-
overlijden
werkwoord
(overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
-
sterven
werkwoord
(sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
doodgaan;
heengaan;
inslapen;
ontslapen;
verscheiden
-
doodgaan
werkwoord
(ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
-
heengaan
werkwoord
(ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
-
inslapen
werkwoord
(slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
-
ontslapen
werkwoord
(ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
-
verscheiden
werkwoord
(verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
Conjugations for gå bort:
presens
- går bort
- går bort
- går bort
- går bort
- går bort
- går bort
imperfekt
- gick bort
- gick bort
- gick bort
- gick bort
- gick bort
- gick bort
framtid 1
- kommer att gå bort
- kommer att gå bort
- kommer att gå bort
- kommer att gå bort
- kommer att gå bort
- kommer att gå bort
framtid 2
- skall gå bort
- skall gå bort
- skall gå bort
- skall gå bort
- skall gå bort
- skall gå bort
conditional
- skulle gå bort
- skulle gå bort
- skulle gå bort
- skulle gå bort
- skulle gå bort
- skulle gå bort
perfekt particip
- har gått bort
- har gått bort
- har gått bort
- har gått bort
- har gått bort
- har gått bort
imperfekt particip
- hade gått bort
- hade gått bort
- hade gått bort
- hade gått bort
- hade gått bort
- hade gått bort
blandad
- gå bort!
- gå bort!
- gången bort
- gående bort
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor gå bort:
Synoniemen voor "gå bort":
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van gå bort