Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Nederlands ->Vertaal fyllande

Vertaal fyllande van Zweeds naar Nederlands

Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fyllande:
  2. fylla:
  3. Wiktionary:

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fyllande (Zweeds) in het Nederlands

fyllande:

fyllande zelfstandig naamwoord

  1. fyllande
    de vulling; de opvulling; het vulsel
    • vulling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • opvulling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vulsel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. fyllande
    volplempen

Vertaal Matrix voor fyllande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvulling fyllande Utfyllnad
volplempen fyllande
vulling fyllande fyllning; plomb
vulsel fyllande fyllning; plomb
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
volplempen fylla; fylla upp

fyllande vorm van fylla:

fylla werkwoord (fyller, fyllde, fyllt)

  1. fylla (hälla full)
    vullen; volschenken
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volschenken werkwoord (schenk vol, schenkt vol, schonk vol, schonken vol, volgeschonken)
  2. fylla
    vullen; farceren; opvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • farceren werkwoord
    • opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
  3. fylla
    vullen; volgooien; volgieten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volgooien werkwoord (gooi vol, gooit vol, gooide vol, gooiden vol, volgegooid)
    • volgieten werkwoord (giet vol, goot vol, goten vol, vol gegoten)
  4. fylla
    volpompen
  5. fylla
    vullen; opvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
  6. fylla (uppfylla; plombera; utfylla)
    plomberen; vullen
    • plomberen werkwoord (plombeer, plombeert, plombeerde, plombeerden, geplobeerd)
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
  7. fylla (slå igen; smälla igen)
    dichtgooien
    • dichtgooien werkwoord (gooi dicht, gooit dicht, gooide dicht, gooiden dicht, dichtgegooid)
  8. fylla (stoppa; laga)
    gaten dichten; stoppen
  9. fylla (stoppa; proppa; späcka)
    proppen; ineen duwen
  10. fylla (stoppa)
    opzetten
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
  11. fylla (fylla upp)
    vullen; volplempen; volmaken; volstorten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volplempen werkwoord
    • volmaken werkwoord (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • volstorten werkwoord (stort vol, stortte vol, stortten vol, volgestort)

Conjugations for fylla:

presens
  1. fyller
  2. fyller
  3. fyller
  4. fyller
  5. fyller
  6. fyller
imperfekt
  1. fyllde
  2. fyllde
  3. fyllde
  4. fyllde
  5. fyllde
  6. fyllde
framtid 1
  1. kommer att fylla
  2. kommer att fylla
  3. kommer att fylla
  4. kommer att fylla
  5. kommer att fylla
  6. kommer att fylla
framtid 2
  1. skall fylla
  2. skall fylla
  3. skall fylla
  4. skall fylla
  5. skall fylla
  6. skall fylla
conditional
  1. skulle fylla
  2. skulle fylla
  3. skulle fylla
  4. skulle fylla
  5. skulle fylla
  6. skulle fylla
perfekt particip
  1. har fyllt
  2. har fyllt
  3. har fyllt
  4. har fyllt
  5. har fyllt
  6. har fyllt
imperfekt particip
  1. hade fyllt
  2. hade fyllt
  3. hade fyllt
  4. hade fyllt
  5. hade fyllt
  6. hade fyllt
blandad
  1. fyll!
  3. fyll!
  5. fylld
  6. fyllande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

fylla [-en] zelfstandig naamwoord

  1. fylla (rus)
    de dronkenschap

Vertaal Matrix voor fylla:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dronkenschap fylla; rus
stoppen stanna; tillstoppande
volplempen fyllande
volstorten betalning
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtgooien fylla; slå igen; smälla igen
farceren fylla
gaten dichten fylla; laga; stoppa
ineen duwen fylla; proppa; späcka; stoppa
opvullen fylla
opzetten fylla; stoppa tillta; vispa; öka
plomberen fylla; plombera; uppfylla; utfylla
proppen fylla; proppa; späcka; stoppa
stoppen fylla; laga; stoppa ajournera; avstanna; bli stående; bringa till stillastående; bromsa in; flytta fram; föra till ett slut; ge upp; lägga av; plombera; plugga igen; sakta ner; skjuta upp; sluta; stoppa; stoppa igen; stå stilla; tamponera; upphöra; överge
volgieten fylla
volgooien fylla
volmaken fylla; fylla upp avsluta; färdigställa
volplempen fylla; fylla upp
volpompen fylla
volschenken fylla; hälla full
volstorten fylla; fylla upp
vullen fylla; fylla upp; hälla full; plombera; uppfylla; utfylla fylla upp

Synoniemen voor "fylla":


Wiktionary: fylla

Cross Translation:
FromToVia
• fylla → vullen ↔ plombieren — veraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0886 seconde
Page rendered in 1.0 seconds