Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. frisk:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor frisk (Zweeds) in het Nederlands

frisk:

frisk bijvoeglijk naamwoord

  1. frisk (kallt; friskt)
    fris; frisjes; koel
  2. frisk (friskt; knaprig; sprött; knaprigt; kyligt)
    knappend

Vertaal Matrix voor frisk:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fris frisk; friskt; kallt friskt; fräsch; fräscht; kylig; kyligt; luftigt; sval; svalt
koel frisk; friskt; kallt affärsmässigt; distanserande; friskt; frysande; fräsch; fräscht; kylig; kyligt; kylt; luftigt; oberört; opåverkad; opåverkat; otillgänglig; otillgängligt; reserverat; sval; svalt; systematisk; systematiskt; överlägset
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frisjes frisk; friskt; kallt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knappend frisk; friskt; knaprig; knaprigt; kyligt; sprött

Synoniemen voor "frisk":


Wiktionary: frisk

frisk
adjective
  1. vrij van ziektes en zeertes

Cross Translation:
FromToVia
frisk fris fresh — refreshing or cool
frisk welzijn; gezondheid health — state of being free of physical or psychological disease, illness, or malfunction
frisk heilzaam salubrious — promoting health
frisk zoet sweet — not having a salty taste
frisk gezond well — in good health

Verwante vertalingen van frisk