Overzicht
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- ferier:
-
Wiktionary:
- ferier → afmonstering, congé, ontslag, vakantie, vrije tijd, verlof
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor ferier (Zweeds) in het Nederlands
ferier:
-
ferier (semester; lov)
de feestdagen -
ferier (parlamentsuppehåll; avbrott; paus)
Vertaal Matrix voor ferier:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
feestdagen | ferier; lov; semester | |
reces | avbrott; ferier; parlamentsuppehåll; paus |
Synoniemen voor "ferier":
Wiktionary: ferier
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ferier | → afmonstering; congé; ontslag; vakantie; vrije tijd; verlof | ↔ congé — permission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer. |