Förlåtelse in het Nederlands vertaald uit het Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

förlåtelse:
- kwijtschelding; begenadiging; gratie; genade; pardon; absolutie; vergiffenis; vergeving; verschoning
Wiktionary:
- förlåtelse → vrijspraak, absolutie

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor förlåtelse (Zweeds) in het Nederlands

förlåtelse (frisläppning)
de kwijtschelding; de begenadiging; de gratie; de genade; het pardon
- kwijtschelding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- begenadiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gratie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- genade [de ~] zelfstandig naamwoord
- pardon [het ~] zelfstandig naamwoord
förlåtelse
de absolutie; de kwijtschelding; het pardon
- absolutie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kwijtschelding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- pardon [het ~] zelfstandig naamwoord
förlåtelse (ursäkt; nåd; föregivande)
de vergiffenis; de genade; de vergeving; de verschoning; het pardon
- vergiffenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- genade [de ~] zelfstandig naamwoord
- vergeving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verschoning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- pardon [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
absolutie	förlåtelse
begenadiging	frisläppning; förlåtelse
genade	frisläppning; föregivande; förlåtelse; nåd; ursäkt	barmhärtighet; förbarmande; förlåtande; försonlighet; mildhet
gratie	frisläppning; förlåtelse	attraktivitet; barmhärtighet; bevägenhet; charm; elegans; förbarmande; förtrollning; ljuvhet; mildhet; tjusning; välvilja; ynnest
kwijtschelding	frisläppning; förlåtelse	amnesti; benådning; överseende
pardon	frisläppning; föregivande; förlåtelse; nåd; ursäkt	urskuldande; ursäkt
vergeving	föregivande; förlåtelse; nåd; ursäkt
vergiffenis	föregivande; förlåtelse; nåd; ursäkt
verschoning	föregivande; förlåtelse; nåd; ursäkt	bytning utav; invändning; omväxling; ren servett; urskuldande; ursäkt
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
pardon		förlåt

Cross Translation:

From	To	Via
• förlåtelse	→ vrijspraak; absolutie	↔ absolution — action d’absoudre.