Zweeds

Uitgebreide vertaling voor får (Zweeds) in het Nederlands

får:

får [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. får
    de schapen
    • schapen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. får
    de lammeren
    • lammeren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor får:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lammeren får
schapen får

Wiktionary: får


Cross Translation:
FromToVia
får schaap Schaf — ein Paarhufer, der als Lieferant für Wolle, Fleisch und Milch dient
får schaap; schapen sheep — animal

får vorm van :

werkwoord (får, fick, fått)

  1. (tillåtas att; ha tillåtelse)
    mogen
    • mogen werkwoord (mag, mocht, mochten, gemogen)
  2. (ta)
    pakken; halen
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • halen werkwoord (haal, haalt, haalde, haalden, gehaald)
  3. (måste; behöva)
    willen; moeten; believen
    • willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
  4. (skaffa sig; finna; fatta)
    oplopen; onverlangd krijgen; opdoen
    • oplopen werkwoord (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)
    • onverlangd krijgen werkwoord
    • opdoen werkwoord (doe op, doet op, deed op, deden op, opgedaan)

Conjugations for få:

presens
  1. får
  2. får
  3. får
  4. får
  5. får
  6. får
imperfekt
  1. fick
  2. fick
  3. fick
  4. fick
  5. fick
  6. fick
framtid 1
  1. kommer att få
  2. kommer att få
  3. kommer att få
  4. kommer att få
  5. kommer att få
  6. kommer att få
framtid 2
  1. skall få
  2. skall få
  3. skall få
  4. skall få
  5. skall få
  6. skall få
conditional
  1. skulle få
  2. skulle få
  3. skulle få
  4. skulle få
  5. skulle få
  6. skulle få
perfekt particip
  1. har fått
  2. har fått
  3. har fått
  4. har fått
  5. har fått
  6. har fått
imperfekt particip
  1. hade fått
  2. hade fått
  3. hade fått
  4. hade fått
  5. hade fått
  6. hade fått
blandad
  1. få!
  2. få!
  3. fådd
  4. fående
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

bijvoeglijk naamwoord

  1. (enstaka)
    weinig; luttel

  1. (inte många; lite)
    weinig
    • weinig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor :

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen medgivande
halen hämtar upp
moeten måste
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen behöva; ; måste finna lämpligt
halen ; ta
moeten behöva; ; måste vara förpliktigad; vara tvungen
mogen ; ha tillåtelse; tillåtas att
onverlangd krijgen fatta; finna; ; skaffa sig
opdoen fatta; finna; ; skaffa sig
oplopen fatta; finna; ; skaffa sig
pakken ; ta fånga; gripa; ta; ta fast
willen behöva; ; måste vilja; önska
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luttel enstaka; liten; litet; minimal; minimalt; obetydlig; obetydligt
weinig enstaka; ; inte många; lite liten; litet; minimal; minimalt; obetydlig; obetydligt

Synoniemen voor "få":


Wiktionary:

verb
  1. het verkrijgen van zaken zoals loon en berichten

Cross Translation:
FromToVia
verwerven; verkrijgen acquire — to get
weinig few — indefinite, usually small number
halen; pakken; nemen get — obtain
verkrijgen; krijgen get — receive
maken get — cause to become
doen; laten get — cause to do
mogen may — have permission to
krijgen; ontvangen receive — get
behouden retain — to keep in possession or use
nemen take — to get into one's possession
krijgen; bekomen; pakken bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
krijgen; pakken; bekomen bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
ontvangen erhalten — (transitiv) etwas bekommen
groeten; begroeten; genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen accueillir — Traductions à trier suivant le sens
buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; deelachtig worden; krijgen obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.
genieten; krijgen; ontvangen; toucheren; accepteren; aannemen recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.

Verwante vertalingen van får