Overzicht


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor erfaren (Zweeds) in het Nederlands

erfaren:

erfaren bijvoeglijk naamwoord

  1. erfaren (vant; erfaret; beprövad; beprövatd)
    ervaren
  2. erfaren (erfaret)
    doorkneed

Vertaal Matrix voor erfaren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ervaren erfara; känna; uppleva
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorkneed erfaren; erfaret
ervaren beprövad; beprövatd; erfaren; erfaret; vant

Synoniemen voor "erfaren":


Wiktionary: erfaren


Cross Translation:
FromToVia
erfaren ervaren experienced — having experience
erfaren geoefend; competent; bekwaam proficient — skilled
erfaren wereldwijs sophisticated — having obtained worldly experience, and lacking naiveté; cosmopolitan
erfaren ervaren veteran — with long experience

erfara:

erfara werkwoord (erfar, erfor, erfarit)

  1. erfara (uppleva; känna)
    ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden; voelen
    • ondervinden werkwoord (ondervind, ondervindt, ondervond, ondervonden, ondervonden)
    • ervaren werkwoord (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
    • beleven werkwoord (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  2. erfara (uppleva)
  3. erfara (få reda på; komma på)
    te weten komen; achterhalen

Conjugations for erfara:

presens
  1. erfar
  2. erfar
  3. erfar
  4. erfar
  5. erfar
  6. erfar
imperfekt
  1. erfor
  2. erfor
  3. erfor
  4. erfor
  5. erfor
  6. erfor
framtid 1
  1. kommer att erfara
  2. kommer att erfara
  3. kommer att erfara
  4. kommer att erfara
  5. kommer att erfara
  6. kommer att erfara
framtid 2
  1. skall erfara
  2. skall erfara
  3. skall erfara
  4. skall erfara
  5. skall erfara
  6. skall erfara
conditional
  1. skulle erfara
  2. skulle erfara
  3. skulle erfara
  4. skulle erfara
  5. skulle erfara
  6. skulle erfara
perfekt particip
  1. har erfarit
  2. har erfarit
  3. har erfarit
  4. har erfarit
  5. har erfarit
  6. har erfarit
imperfekt particip
  1. hade erfarit
  2. hade erfarit
  3. hade erfarit
  4. hade erfarit
  5. hade erfarit
  6. hade erfarit
blandad
  1. erfar!
  2. erfar!
  3. erfaren
  4. erfarande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor erfara:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ondervinden erfarenhet; rön; upplevelse
voelen känsla
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhalen erfara; få reda på; komma på
beleven erfara; känna; uppleva
ervaren erfara; känna; uppleva
ervaren als erfara; uppleva
gewaarworden erfara; känna; uppleva ana; bevittna; bli medveten om; förstå; hitta; känna; lägga märke till; märka; närvara; observera; uppfatta; uppmärksamma; övervara
ondervinden erfara; känna; uppleva
te weten komen erfara; få reda på; komma på
voelen erfara; känna; uppleva ana; beröra; bevittna; förstå; hysa sympati för; känna; märka; närvara; observera; röra; sympatisera; uppfatta; vidröra; övervara
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ervaren beprövad; beprövatd; erfaren; erfaret; vant

Synoniemen voor "erfara":


Wiktionary: erfara


Cross Translation:
FromToVia
erfara gewaarworden; voelen; aanvoelen; gevoelen ressentir — Sentir, éprouver.

Verwante vertalingen van erfaren