Zweeds

Uitgebreide vertaling voor dela (Zweeds) in het Nederlands

dela:

dela bijvoeglijk naamwoord

  1. dela (vara med i)
    deelachtig

dela werkwoord (delar, delade, delat)

  1. dela (stycka)
    verdelen; verkavelen; kavelen
    • verdelen werkwoord (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)
    • verkavelen werkwoord (verkavel, verkavelt, verkavelde, verkavelden, verkaveld)
    • kavelen werkwoord (kavel, kavelt, kavelde, kavelden, gekaveld)
  2. dela (klyva; klyfta; skilja åt)
    splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • uitsplitsen werkwoord (splits uit, splitst uit, splitste uit, splitsten uit, uitgesplitst)
    • uiteengaan werkwoord (ga uiteen, gaat uiteen, ging uiteen, gingen uiteen, uiteengegaan)
    • loskoppelen werkwoord (koppel los, koppelt los, koppelde los, koppelden los, losgekoppeld)
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
  3. dela (klyva)
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord
  4. dela
    delen
    • delen werkwoord (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
  5. dela
    splitsen
    • splitsen werkwoord (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)

Conjugations for dela:

presens
  1. delar
  2. delar
  3. delar
  4. delar
  5. delar
  6. delar
imperfekt
  1. delade
  2. delade
  3. delade
  4. delade
  5. delade
  6. delade
framtid 1
  1. kommer att dela
  2. kommer att dela
  3. kommer att dela
  4. kommer att dela
  5. kommer att dela
  6. kommer att dela
framtid 2
  1. skall dela
  2. skall dela
  3. skall dela
  4. skall dela
  5. skall dela
  6. skall dela
conditional
  1. skulle dela
  2. skulle dela
  3. skulle dela
  4. skulle dela
  5. skulle dela
  6. skulle dela
perfekt particip
  1. har delat
  2. har delat
  3. har delat
  4. har delat
  5. har delat
  6. har delat
imperfekt particip
  1. hade delat
  2. hade delat
  3. hade delat
  4. hade delat
  5. hade delat
  6. hade delat
blandad
  1. dela!
  2. dela!
  3. delad
  4. delande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

dela zelfstandig naamwoord

  1. dela
    de splitten
    • splitten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor dela:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delen andelar; bitar; delar; portioner
kloven bergsklyfta
loskoppelen koppla bort
splitten dela
uiteengaan separerande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delen dela dela upp
doorhakken dela; klyva
doorhouwen dela; klyva
doorklieven dela; klyva
doormidden hakken dela; klyva
in tweeën houwen dela; klyva
kavelen dela; stycka
klieven dela; klyva brista; gå upp; klyvas; splittras; spricka
kloven dela; klyva brista; gå upp; klyvas; splittras; spricka
loskoppelen dela; klyfta; klyva; skilja åt koppla från; ta bort/koppla från
scheiden dela; klyfta; klyva; skilja åt befria; bryta upp; frisläppa; gå ifrån varandra; gå skilda vägar; lösa; separera; skiljas; släppa; släppa ut; sära; urskilja
splitsen dela; klyfta; klyva; skilja åt brista; dela upp; gå upp; klyvas; separera; splittras; spricka; sära; urskilja
uit elkaar halen dela; klyfta; klyva; skilja åt demontera; förstöra; göra sönder; lösgöra; montera ner; plocka isär; reda ut; separera; sära; ta isär
uiteengaan dela; klyfta; klyva; skilja åt bryta upp; gå ifrån varandra; gå skilda vägar; separera; skiljas
uitsplitsen dela; klyfta; klyva; skilja åt
verdelen dela; stycka dela ut; distribuera; fördela; skicka runt
verkavelen dela; stycka
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deelachtig dela; vara med i

Synoniemen voor "dela":


Wiktionary: dela


Cross Translation:
FromToVia
dela uitdelen deal — give out as one’s portion or share
dela verdelen deal — administer in portions
dela verdelen divide — split into two or more parts
dela delen divide — share by dividing
dela scheiden separate — disunite something from one thing
dela scheiden separate — cause (things or people) to be separate
dela scheiden; schiften separate — divide itself into separate pieces or substances
dela splitsen; opsplitsen split — divide along a more or less straight line
dela verdelen split — share out
dela delen dividierenDivision vollziehen; eine Zahl durch eine andere teilen
dela indelen; verdelen; opsplitsen; delen; afbreken; splitsen diviserséparer en parties, morceler, fractionner.
dela afbreken; delen; splitsen; opsplitsen; verdelen; omzetten; verkopen; debiteren débitervendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
dela afbreken; delen; splitsen; opsplitsen; verdelen partagerdiviser une chose en plusieurs parties séparer, pour en faire la distribution.

Verwante vertalingen van dela