Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. besök:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor besök (Zweeds) in het Nederlands

besök:

besök [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. besök (gäster)
    het bezoek; de visite; de aanloop
    • bezoek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • visite [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aanloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. besök (gäst)
    de introducé
  3. besök
    de treffer
    • treffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor besök:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanloop besök; gäster
bezoek besök; gäster
introducé besök; gäst
treffer besök flax; fullträff; hit; krocka; lyckträff; mål; slå; träff; träff med skjutvapen; tur
visite besök; gäster

Synoniemen voor "besök":


Wiktionary: besök


Cross Translation:
FromToVia
besök bezoek call — social visit
besök bezoek Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative
besök bezoek; bezoeker Besuch — Person oder Personen, die [1] tätigen
besök bezoek; visite visite — Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général).

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van besök