Zweeds

Uitgebreide vertaling voor befriat (Zweeds) in het Nederlands

befriat:

befriat bijvoeglijk naamwoord

  1. befriat (befriad)
    voldaan; tevreden; bevredigd; vergenoegd; verzadigd; genoeg
  2. befriat (fritagen; undantagen; undantaget; fritaget)
    vrijgesteld

Vertaal Matrix voor befriat:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tevreden befriad; befriat glad; glatt; tillfredställt
vergenoegd befriad; befriat glad; glatt; tillfredställt
voldaan befriad; befriat glad; glatt; tillfredställt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevredigd befriad; befriat
genoeg befriad; befriat nog; tillräcklig; tillräckligt
verzadigd befriad; befriat fullt; mätt; mättad; nöjd; tillfredställd; tillfredställt
vrijgesteld befriat; fritagen; fritaget; undantagen; undantaget

befria:

befria werkwoord (befriar, befriade, befriat)

  1. befria (släppa; frigöra; lösge)
    loslaten; vrijlaten; invrijheidstellen; laten gaan; amnestie verlenen
    • loslaten werkwoord (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
    • vrijlaten werkwoord (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • invrijheidstellen werkwoord
    • laten gaan werkwoord (laat gaan, liet gaan, lieten gaan, laten gaan)
    • amnestie verlenen werkwoord (verleen amnestie, verleent amnestie, verleende amnestie, verleenden amnestie, amnestie verleend)
  2. befria (frigöra; frige)
    vrijlaten; in vrijheid stellen; bevrijden; losmaken; van de boeien ontdoen; loslaten
    • vrijlaten werkwoord (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • in vrijheid stellen werkwoord (stel in vrijheid, stelt in vrijheid, stelde in vrijheid, stelden in vrijheid, in vrijheid gesteld)
    • bevrijden werkwoord (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • van de boeien ontdoen werkwoord (ontdoe van de boeien, ontdoet van de boeien, ontdeed van de boeien, ontdeden van de boeien, van de boeien ontdaan)
    • loslaten werkwoord (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
  3. befria (släppa; lösa; frisläppa; släppa ut)
    losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • loskrijgen werkwoord (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
    • detacheren werkwoord (detacheer, detacheert, detacheerde, detacheerden, gedetacheerd)
    • loswerken werkwoord
  4. befria (släppa)
    bevrijden van; afhelpen
  5. befria (slippa)
    laten gaan; laten lopen; niet vasthouden
  6. befria (lätta; lugna; lindra; avlösa)
    opluchten
    • opluchten werkwoord (lucht op, luchtte op, luchtten op, opgelucht)
  7. befria (göra fri; fria; frigöra)
    vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen; banen
    • vrijmaken werkwoord (maak vrij, maakt vrij, maakte vrij, maakten vrij, vrijgemaakt)
    • bevrijden werkwoord (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • emanciperen werkwoord
    • vrijvechten werkwoord (vecht vrij, vocht vrij, vochten vrij, vrijgevochten)
    • verlossen werkwoord (verlos, verlost, verloste, verlosten, verlost)
    • banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

Conjugations for befria:

presens
  1. befriar
  2. befriar
  3. befriar
  4. befriar
  5. befriar
  6. befriar
imperfekt
  1. befriade
  2. befriade
  3. befriade
  4. befriade
  5. befriade
  6. befriade
framtid 1
  1. kommer att befria
  2. kommer att befria
  3. kommer att befria
  4. kommer att befria
  5. kommer att befria
  6. kommer att befria
framtid 2
  1. skall befria
  2. skall befria
  3. skall befria
  4. skall befria
  5. skall befria
  6. skall befria
conditional
  1. skulle befria
  2. skulle befria
  3. skulle befria
  4. skulle befria
  5. skulle befria
  6. skulle befria
perfekt particip
  1. har befriat
  2. har befriat
  3. har befriat
  4. har befriat
  5. har befriat
  6. har befriat
imperfekt particip
  1. hade befriat
  2. hade befriat
  3. hade befriat
  4. hade befriat
  5. hade befriat
  6. hade befriat
blandad
  1. befria!
  2. befria!
  3. befriad
  4. befriande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor befria:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevrijden befrielse
detacheren fristående
loslaten befrielse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhelpen befria; släppa
amnestie verlenen befria; frigöra; lösge; släppa
banen befria; fria; frigöra; göra fri
bevrijden befria; fria; frige; frigöra; göra fri
bevrijden van befria; släppa
detacheren befria; frisläppa; lösa; släppa; släppa ut anställa; engagera; hyra; sätta i arbete; ta i tjänst
emanciperen befria; fria; frigöra; göra fri
in vrijheid stellen befria; frige; frigöra
invrijheidstellen befria; frigöra; lösge; släppa
laten gaan befria; frigöra; lösge; slippa; släppa släppa
laten lopen befria; slippa
loskrijgen befria; frisläppa; lösa; släppa; släppa ut knäppa upp; lösa upp; sno upp; sprätta upp; spänna av; öppna
loslaten befria; frige; frigöra; lösge; släppa släppa
losmaken befria; frige; frigöra; frisläppa; lösa; släppa; släppa ut få till stånd; föranleda; knäppa upp; lossa; lösa upp; sno upp; sprätta upp; spänna av; ta ner; åstadkomma
loswerken befria; frisläppa; lösa; släppa; släppa ut
niet vasthouden befria; slippa släppa
opluchten avlösa; befria; lindra; lugna; lätta
scheiden befria; frisläppa; lösa; släppa; släppa ut bryta upp; dela; gå ifrån varandra; gå skilda vägar; klyfta; klyva; separera; skilja åt; skiljas; sära; urskilja
van de boeien ontdoen befria; frige; frigöra ta bort manschetterna
verlossen befria; fria; frigöra; göra fri lösa; släppa; släppa fri
vrijlaten befria; frige; frigöra; lösge; släppa
vrijmaken befria; fria; frigöra; göra fri
vrijvechten befria; fria; frigöra; göra fri

Synoniemen voor "befria":


Wiktionary: befria


Cross Translation:
FromToVia
befria bevrijden van slavernij enfranchise — to grant freedom from servitude
befria vrijstellen exempt — to grant freedom or immunity from
befria bevrijden; laten gaan; loslaten free — make free
befria bevrijden liberate — to free
befria vrijspreken; absolveren; de absolutie geven; kwijtschelden; vereffenen; verrekenen; afbetalen acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.
befria afhelpen; bevrijden; loslaten; verlossen; vrijlaten; vrijmaken délivrerrendre libre de ce qui oppresser, de ce qui faire souffrir, de ce qui incommoder.
befria afhelpen; bevrijden; loslaten; verlossen; vrijlaten; vrijmaken libérer — Rendre libre une personne ou un objet qui détenir par une loi ou une personne.
befria hervormen; reformeren; herstellen; repareren; verhelpen; weer goed maken; verbeteren; veredelen; afhelpen; bevrijden; loslaten; verlossen; vrijlaten; vrijmaken réformerrétablir dans l’ancienne forme ; donner une meilleure forme à une chose ; la corriger, la rectifier, soit ajouter, soit retrancher.

Verwante vertalingen van befriat