Fräckhet: vertaling Zweeds

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fräckhet (Zweeds) in het Nederlands

fräckhet (kind)
de koon; de wang
- koon [de ~] zelfstandig naamwoord
- wang [de ~] zelfstandig naamwoord
fräckhet (oskamsen)
grote mond hebben; brutaal zijn
- grote mond hebben [znw.] zelfstandig naamwoord
- brutaal zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
fräckhet (oanständighet)
de ongepastheid; de onfatsoenlijkheid; de onbehoorlijkheid; de onbetamelijkheid; de ongemanierdheid
- ongepastheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onfatsoenlijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onbehoorlijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onbetamelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ongemanierdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
fräckhet (ohövlighet)
de onhebbelijkheid
- onhebbelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
fräckhet (uppkäftighet)
de onbeschoftheid; de lompheid; de botheid; de onbeschaafdheid; de ongemanierdheid; ongeliktheid
- onbeschoftheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- lompheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- botheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onbeschaafdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ongemanierdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ongeliktheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
botheid	fräckhet; uppkäftighet
brutaal zijn	fräckhet; oskamsen
grote mond hebben	fräckhet; oskamsen
koon	fräckhet; kind
lompheid	fräckhet; uppkäftighet
onbehoorlijkheid	fräckhet; oanständighet
onbeschaafdheid	fräckhet; uppkäftighet	oförskämd anmärkning
onbeschoftheid	fräckhet; uppkäftighet	oförskämd; oförskämdhet; oförsynthet; ohövlighet; påflugenhet; uppskäftig
onbetamelijkheid	fräckhet; oanständighet
onfatsoenlijkheid	fräckhet; oanständighet
ongeliktheid	fräckhet; uppkäftighet
ongemanierdheid	fräckhet; oanständighet; uppkäftighet
ongepastheid	fräckhet; oanständighet	olämplighet; oändamålsenlighet
onhebbelijkheid	fräckhet; ohövlighet
wang	fräckhet; kind

Cross Translation:

From	To	Via
• fräckhet	→ durf; lef	↔ gall — impudence or brazenness
• fräckhet	→ onbeschoftheid	↔ insolence — Arrogant conduct; insulting, bold behaviour or attitude
• fräckhet	→ chotspe; gotspe	↔ Chuzpe — salopp abwertend: Dreistigkeit, Frechheit, Unverschämtheit, vollkommene Unverfrorenheit, Schlitzohrigkeit
• fräckhet	→ durf; gedurfdheid; stoutheid; stoutmoedigheid; vermetelheid; lef	↔ audace — hardiesse excessif.