Zweeds

Uitgebreide vertaling voor bifoga (Zweeds) in het Nederlands

bifoga:

bifoga werkwoord (bifogar, bifogade, bifogat)

  1. bifoga (tillägga; införliva; anektera)
    overnemen; annexeren; inlijven
    • overnemen werkwoord (overneem, overneemt, overnam, overnamen, overnomen)
    • annexeren werkwoord (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)
    • inlijven werkwoord (lijf in, lijft in, lijfde in, lijfden in, ingelijfd)

Conjugations for bifoga:

presens
  1. bifogar
  2. bifogar
  3. bifogar
  4. bifogar
  5. bifogar
  6. bifogar
imperfekt
  1. bifogade
  2. bifogade
  3. bifogade
  4. bifogade
  5. bifogade
  6. bifogade
framtid 1
  1. kommer att bifoga
  2. kommer att bifoga
  3. kommer att bifoga
  4. kommer att bifoga
  5. kommer att bifoga
  6. kommer att bifoga
framtid 2
  1. skall bifoga
  2. skall bifoga
  3. skall bifoga
  4. skall bifoga
  5. skall bifoga
  6. skall bifoga
conditional
  1. skulle bifoga
  2. skulle bifoga
  3. skulle bifoga
  4. skulle bifoga
  5. skulle bifoga
  6. skulle bifoga
perfekt particip
  1. har bifogat
  2. har bifogat
  3. har bifogat
  4. har bifogat
  5. har bifogat
  6. har bifogat
imperfekt particip
  1. hade bifogat
  2. hade bifogat
  3. hade bifogat
  4. hade bifogat
  5. hade bifogat
  6. hade bifogat
blandad
  1. bifoga!
  2. bifoga!
  3. bifogad
  4. bifogande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

bifoga

  1. bifoga
    toevoegen; bijvoegen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

Vertaal Matrix voor bifoga:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijvoegen lägga till
toevoegen lägga till
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annexeren anektera; bifoga; införliva; tillägga
bijvoegen bifoga anknyta; ansluta; besegla; bidraga; inkapsla; innesluta; lägga till; öka
inlijven anektera; bifoga; införliva; tillägga införliva; ta in
overnemen anektera; bifoga; införliva; tillägga köpa upp
toevoegen bifoga addera; besegla; bidraga; göra fullständig; göra komplett; inkapsla; innesluta; komplettera; lägga till; tillsätta; tillägga; öka

Synoniemen voor "bifoga":

  • medskicka; bilägga

Wiktionary: bifoga


Cross Translation:
FromToVia
bifoga vastmaken attach — to fasten, to join to
bifoga bijvoegen; bijgesloten; bijgaand beifügen — zu etwas dazulegen, mit etwas zusammen versenden
bifoga bijgesloten; bijgaand; bijvoegen beilegen — zu etwas hinzufügen
bifoga bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen adjoindre — À trier
bifoga eraan toevoegen; aanbouwen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ajoutermettre en plus.
bifoga aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.