Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. kon:
  2. kön:
  3. Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kunnen:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor kön (Zweeds) in het Nederlands

kon:

kon [-en] zelfstandig naamwoord

  1. kon (kägla)
    de conus
    • conus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. kon (kägla)
    de puntzak
    • puntzak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conus kon; kägla
puntzak kon; kägla

Synoniemen voor "kon":

  • strut

Wiktionary: kon

kon
noun
  1. een meetkundig lichaam met een cirkel als grondvlak en uitlopend in een punt

Cross Translation:
FromToVia
kon kegel KegelGeometrie: Körper mit Kreisscheibe als Basis, in einer Spitze auslaufend

kön:

kön [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. kön
    het geslacht; de sekse; het genus; de kunne
    • geslacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sekse [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • genus [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kunne [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. kön
    de seksen; de geslachten
    • seksen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • geslachten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor kön:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genus kön
geslacht kön dynasti
geslachten kön
kunne kön
sekse kön
seksen kön

Wiktionary: kön

kön
noun
  1. geslachtsorganen
  2. grammaticaal geslacht
  3. sekse

Cross Translation:
FromToVia
kön geslacht gender — biological sex of persons or animals
kön geslacht; sekse sex — gender (female or male)
kön geslacht; sexe; seks; geslachtsdaad; vrijen; kunne sexe — biol|fr genre qui peut être masculin ou féminin.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van kön



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kön (Nederlands) in het Zweeds

kön vorm van kunnen:

kunnen werkwoord (kan, kunt, kon, konden, gekund)

  1. kunnen (in staat zijn; vermogen)
    vara kapabel
    • vara kapabel werkwoord (är kapabel, var kapabel, varit kapabel)

Conjugations for kunnen:

o.t.t.
  1. kan
  2. kunt
  3. kan
  4. kunnen
  5. kunnen
  6. kunnen
o.v.t.
  1. kon
  2. kon
  3. kon
  4. konden
  5. konden
  6. konden
v.t.t.
  1. heb gekund
  2. hebt gekund
  3. heeft gekund
  4. hebben gekund
  5. hebben gekund
  6. hebben gekund
v.v.t.
  1. had gekund
  2. had gekund
  3. had gekund
  4. hadden gekund
  5. hadden gekund
  6. hadden gekund
o.t.t.t.
  1. zal kunnen
  2. zult kunnen
  3. zal kunnen
  4. zullen kunnen
  5. zullen kunnen
  6. zullen kunnen
o.v.t.t.
  1. zou kunnen
  2. zou kunnen
  3. zou kunnen
  4. zouden kunnen
  5. zouden kunnen
  6. zouden kunnen
diversen
  1. kan!
  2. kunt!
  3. gekund
  4. kunnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kunnen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara kapabel in staat zijn; kunnen; vermogen

Verwante definities voor "kunnen":

  1. mogelijk zijn1
    • dat glas kan niet stuk1
  2. in staat zijn het te doen1
    • zij kan mooi tekenen1
  3. mogen1
    • je kunt wel gaan1

Wiktionary: kunnen


Cross Translation:
FromToVia
kunnen kunna be able to — have ability to
kunnen kunna can — to be able
kunnen orka; kunna; förmå können — etwas zu tun vermögen
kunnen kunna können — etwas beherrschen, wissen; fähig sein, etwas zu tun
kunnen gitta; ; mäkta; orka pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de

Computer vertaling door derden: