Overzicht
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- stor:
- stör:
- störa:
-
Wiktionary:
- stor- → spinnijdig, verbolgen, woedend, woest, dol, doldriftig, verwoed
- stor → groot
- stor → groot, volwassene, aanmerkelijk, aanzienlijk, geruim, belangrijk, erg, ernstig, voornaam, zwaar, zwaarwichtig, grote
- stör → steur
- stör → staak, stok, steur, deurpost, paal, post, stijl
- störa → storen
- störa → verstoren, storen, belemmeren
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor stor- (Zweeds) in het Nederlands
stor:
-
stor (storslagen; storslaget; storartat; stort; väldigt)
uitstekend; groots; geweldig; fantastisch; schitterend; voortreffelijk; magnifiek; grandioos; uitnemend-
uitstekend bijvoeglijk naamwoord
-
groots bijvoeglijk naamwoord
-
geweldig bijvoeglijk naamwoord
-
fantastisch bijvoeglijk naamwoord
-
schitterend bijvoeglijk naamwoord
-
voortreffelijk bijvoeglijk naamwoord
-
magnifiek bijvoeglijk naamwoord
-
grandioos bijvoeglijk naamwoord
-
uitnemend bijvoeglijk naamwoord
-
-
stor (stort)
breed; uit de kluiten gewassen; fors-
breed bijvoeglijk naamwoord
-
uit de kluiten gewassen bijvoeglijk naamwoord
-
fors bijvoeglijk naamwoord
-
-
stor (voluminös; extensivt; stort; kraftigt; rymlig; rymligt; voluminöst)
omvangrijk; volumineus; lijvig-
omvangrijk bijvoeglijk naamwoord
-
volumineus bijvoeglijk naamwoord
-
lijvig bijvoeglijk naamwoord
-
-
stor (stort; viktigt; mäktig; mäktigt)
hooggespannen-
hooggespannen bijvoeglijk naamwoord
-
-
stor (enormt; stort)
ontzettend groot-
ontzettend groot bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor stor:
Synoniemen voor "stor":
Wiktionary: stor
stor
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stor | → groot | ↔ groß — von beträchtlichem Ausmaß |
• stor | → volwassene | ↔ groß — erwachsen |
• stor | → aanmerkelijk; aanzienlijk; geruim; belangrijk; erg; ernstig; voornaam; zwaar; zwaarwichtig | ↔ considérable — Qui attirer la considération par l’autorité, l’influence morale ou sociale. |
• stor | → groot; grote | ↔ grand — De hauteur importante. |
stör:
Vertaal Matrix voor stör:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
steur | stör |
Synoniemen voor "stör":
Wiktionary: stör
stor- vorm van störa:
Conjugations for störa:
presens
- stör
- stör
- stör
- stör
- stör
- stör
imperfekt
- störde
- störde
- störde
- störde
- störde
- störde
framtid 1
- kommer att störa
- kommer att störa
- kommer att störa
- kommer att störa
- kommer att störa
- kommer att störa
framtid 2
- skall störa
- skall störa
- skall störa
- skall störa
- skall störa
- skall störa
conditional
- skulle störa
- skulle störa
- skulle störa
- skulle störa
- skulle störa
- skulle störa
perfekt particip
- har stört
- har stört
- har stört
- har stört
- har stört
- har stört
imperfekt particip
- hade stört
- hade stört
- hade stört
- hade stört
- hade stört
- hade stört
blandad
- stör!
- stör!
- störd
- störande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor störa:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tobben | bekymrande; pinsamhet; plågsamhet; slavgöra | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ergeren | förarga; irritera; reta; störa | |
irriteren | förarga; irritera; reta; störa | |
ontrieven | besvära; förorsaka omak; störa | |
op de zenuwen werken | förarga; irritera; reta; störa | |
tobben | fräta; oroa; störa | |
verstoren | enervera; störa | |
vertoornen | enervera; störa | |
vervelen | förarga; irritera; reta; störa | tråka ut; vara uttråkad |