Gud: vertaling Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

Gud:
- God; Almachtige; opperwezen; Schepper; heer; Here; schepper; hemelheer
Wiktionary:
- Gud → God
- Gud → God, god
- gud → god, godheid

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Gud (Zweeds) in het Nederlands

Gud (allsmäktige; helige fader)
de God; de Almachtige; het opperwezen; de Schepper; de heer
- God [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- Almachtige [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- opperwezen [het ~] zelfstandig naamwoord
- Schepper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- heer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
Gud
de God
- God [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
Gud
de God; Here; de schepper
- God [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- Here [znw.] zelfstandig naamwoord
- schepper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
Gud (överlägsen varelse; den högste; det högsta väsendet)
hemelheer
- hemelheer [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Almachtige	Gud; allsmäktige; helige fader
God	Gud; allsmäktige; helige fader	Jahve; Jehova
Here	Gud
Schepper	Gud; allsmäktige; helige fader
heer	Gud; allsmäktige; helige fader	furste; härskare; kung; regent
hemelheer	Gud; den högste; det högsta väsendet; överlägsen varelse
opperwezen	Gud; allsmäktige; helige fader
schepper	Gud	författare; producent; skapare; tillverkare; upphovsman; vattenkanna

Gud

proper noun

een bovennatuurlijk en volmaakt wezen, dat beschikt over superieure krachten en dat onsterfelijk is
- God → Gud

Cross Translation:

From	To	Via
• Gud	→ God	↔ God — single deity of monotheism
• Gud	→ God	↔ God — single male deity of duotheism
• Gud	→ god; God	↔ God — omnipotent being