Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fort (Zweeds) in het Nederlands

fort:

fort bijvoeglijk naamwoord

  1. fort
    snel; vlot; vlug; rap
    • snel bijvoeglijk naamwoord
    • vlot bijvoeglijk naamwoord
    • vlug bijvoeglijk naamwoord
    • rap bijvoeglijk naamwoord
  2. fort (strax)
    alras
    • alras bijvoeglijk naamwoord

fort zelfstandig naamwoord

  1. fort (kvickt)
    de stroomversnelling
  2. fort (borg; bastilj)
    het bolwerk
    • bolwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. fort (bastion; fästning)
    de fort; het bastion; het bolwerk
    • fort [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bastion [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bolwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. fort (avhållning)
    de vasten; onthouden
    • vasten [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onthouden [znw.] zelfstandig naamwoord
  5. fort (citadell)
    de citadel; de sterkte; het kasteel; de fort; versterkte legerplaats

Vertaal Matrix voor fort:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bastion bastion; fort; fästning
bolwerk bastilj; bastion; borg; fort; fästning
citadel citadell; fort borg; riddarborg; slott
fort bastion; citadell; fort; fästning befäst område
kasteel citadell; fort borg; riddarborg; slott
onthouden avhållning; fort
sterkte citadell; fort befäst område; kraft; spänstighet; styrka
stroomversnelling fort; kvickt
vasten avhållning; fort
versterkte legerplaats citadell; fort
vlot träflotte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onthouden avhålla sig; avstå; glömma inte; hålla tillbaka; kom ihåg; komma ihåg; påminna
vasten avstå från mat; fast
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rap fort kvicka fingrar
snel fort chic; chict; fashionabel; fashionabelt; modern; modernt; trendig; trendigt
vlot fort brokig; chic; chict; fashionabel; fashionabelt; flytande; flytandet; modern; modernt; strömmandet; trendig; trendigt; utan svårighet; vräkig
vlug fort
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alras fort; strax

Synoniemen voor "fort":


Wiktionary: fort


Cross Translation:
FromToVia
fort vlug; snel fast — with great speed
fort snel schnell — sich mit hoher Geschwindigkeit fortbewegend

fort vorm van föra:

föra werkwoord (för, förde, fört)

  1. föra (bära)
    torsen; gebukt gaan onder
  2. föra (transportera; köra; befordra; frakta)
    vervoeren; transporteren
    • vervoeren werkwoord (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
    • transporteren werkwoord (transporteer, transporteert, transporteerde, transporteerden, getransporteerd)

Conjugations for föra:

presens
  1. för
  2. för
  3. för
  4. för
  5. för
  6. för
imperfekt
  1. förde
  2. förde
  3. förde
  4. förde
  5. förde
  6. förde
framtid 1
  1. kommer att föra
  2. kommer att föra
  3. kommer att föra
  4. kommer att föra
  5. kommer att föra
  6. kommer att föra
framtid 2
  1. skall föra
  2. skall föra
  3. skall föra
  4. skall föra
  5. skall föra
  6. skall föra
conditional
  1. skulle föra
  2. skulle föra
  3. skulle föra
  4. skulle föra
  5. skulle föra
  6. skulle föra
perfekt particip
  1. har fört
  2. har fört
  3. har fört
  4. har fört
  5. har fört
  6. har fört
imperfekt particip
  1. hade fört
  2. hade fört
  3. hade fört
  4. hade fört
  5. hade fört
  6. hade fört
blandad
  1. för!
  2. för!
  3. förd
  4. förande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor föra:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebukt gaan onder bära; föra
torsen bära; föra bära; draga; släpa
transporteren befordra; frakta; föra; köra; transportera
vervoeren befordra; frakta; föra; köra; transportera befordra; berusa; bära; flytta; flytta bort; frakta; transportera

Synoniemen voor "föra":


Wiktionary: föra


Cross Translation:
FromToVia
föra beschikbaar hebben; ter beschikking hebben carry — to stock or supply
föra leiden conduct — lead or guide
föra → [[aan de grond zetten]]; landen land — to bring to land
föra leiden lead — guide or conduct with the hand, or by means of some physical contact connection
föra notuleren minute — to write
föra nemen take — to grab and move to oneself
föra resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
föra besturen; sturen; brengen; leiden; geleiden; voeren conduiremener, guider, diriger vers un lieu déterminé.

Verwante vertalingen van fort



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fort (Nederlands) in het Zweeds

fort:

fort [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de fort (bastion; bolwerk)
    fort; fästning; bastion
    • fort zelfstandig naamwoord
    • fästning [-en] zelfstandig naamwoord
    • bastion [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de fort (versterkte legerplaats; citadel; sterkte; kasteel)
    citadell; fort
    • citadell [-ett] zelfstandig naamwoord
    • fort zelfstandig naamwoord
  3. de fort (versterkte plaats; sterkte)
    befäst område

Vertaal Matrix voor fort:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bastion bastion; bolwerk; fort
befäst område fort; sterkte; versterkte plaats
citadell citadel; fort; kasteel; sterkte; versterkte legerplaats
fort bastion; bolwerk; citadel; fort; kasteel; sterkte; versterkte legerplaats bolwerk; onthouden; stroomversnelling; vasten
fästning bastion; bolwerk; fort
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fort alras; rap; snel; vlot; vlug

Verwante woorden van "fort":

  • forten

Wiktionary: fort


Cross Translation:
FromToVia
fort befästning; borg; slott; fästning castle — fortified building