Overzicht
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor slät (Zweeds) in het Nederlands
slät:
Vertaal Matrix voor slät:
Synoniemen voor "slät":
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slät (Nederlands) in het Zweeds
slaan:
-
slaan (een klap geven)
-
slaan (hard slaan; meppen; hengsten; timmeren)
-
slaan (bonken; rammen; hameren)
Conjugations for slaan:
o.t.t.
- sla
- slaat
- slaat
- slaan
- slaan
- slaan
o.v.t.
- sloeg
- sloeg
- sloeg
- sloegen
- sloegen
- sloegen
v.t.t.
- heb geslagen
- hebt geslagen
- heeft geslagen
- hebben geslagen
- hebben geslagen
- hebben geslagen
v.v.t.
- had geslagen
- had geslagen
- had geslagen
- hadden geslagen
- hadden geslagen
- hadden geslagen
o.t.t.t.
- zal slaan
- zult slaan
- zal slaan
- zullen slaan
- zullen slaan
- zullen slaan
o.v.t.t.
- zou slaan
- zou slaan
- zou slaan
- zouden slaan
- zouden slaan
- zouden slaan
en verder
- ben geslagen
- bent geslagen
- is geslagen
- zijn geslagen
- zijn geslagen
- zijn geslagen
diversen
- sla!
- slat!
- geslagen
- slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor slaan:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slå | hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hammra | bonken; hameren; rammen; slaan | |
hamra | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | fijnwrijven; hameren; hengsten; kloppen met een hamer; rammen; stompen |
slå | bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren | dichtslaan; dichtwerpen; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; krenken; kwetsen; maaien; toeslaan |
slå hårt | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | beuken; rammen |
smälla | hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren | dichtslaan; dichtwerpen; knallen |
Verwante definities voor "slaan":
Wiktionary: slaan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slaan | → slå | ↔ beat — to hit, to knock, to pound, to strike |
• slaan | → vispa | ↔ beat — to whip |
• slaan | → besegra | ↔ best — to beat |
• slaan | → klara sig | ↔ get along — survive; to do well enough |
• slaan | → slå | ↔ hit — to give a blow |
• slaan | → träffa | ↔ hit — to manage to touch in the right place |
• slaan | → slå | ↔ strike — to hit |
• slaan | → slå | ↔ whack — To hit, slap or strike |
• slaan | → banka; drabba; slå | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• slaan | → knacka; banka; drabba; slå | ↔ heurter — entrer brusquement en contact. |
• slaan | → ljuda; låta; tona | ↔ sonner — rendre un son. |