Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. infall:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor infall (Zweeds) in het Nederlands

infall:

infall [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. infall (nyck)
    de luim; de kuur; de gril; de nuk; de bui
    • luim [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kuur [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gril [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • nuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bui [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. infall
    de opwelling; de vlaag; de aanval; de bevlieging
    • opwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vlaag [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aanval [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bevlieging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. infall (impuls; nyck)
    de opwelling; de impuls; de luim; de prikkel
    • opwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • impuls [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • luim [de ~] zelfstandig naamwoord
    • prikkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor infall:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanval infall stormning
bevlieging infall
bui infall; nyck dusch; humör; regnskur; skur
gril infall; nyck
impuls impuls; infall; nyck ansättande; krävande; lyft; puff uppåt; tillmanande; uppsving
kuur infall; nyck
luim impuls; infall; nyck
nuk infall; nyck
opwelling impuls; infall; nyck
prikkel impuls; infall; nyck ansporrande; lyft; puff uppåt; sporre; sporrning; stimulerande; uppsving; övertalande
vlaag infall

Synoniemen voor "infall":


Wiktionary: infall


Cross Translation:
FromToVia
infall manie; rage; verslaafdheid; verslaving; addictie lubiecaprice extravagant.

Computer vertaling door derden: