Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Nederlands ->Zoek: bekant

Zweedse en Nederlandse zoekresultaten voor: bekant

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

bekant:
- beroemd; befaamd
- kennis; bekende persoon
bekänna:
- bekennen; biechten; opbiechten
Wiktionary:
- bekant → bekende, kennis, betrekking, relatie, verhouding, opzicht, vertelling, relaas, verhaal, vertelsel, verstandhouding, omgang, verband, verkeer
- bekänna → toegeven, bekennen, de biecht afnemen, biechten, erkennen

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor bekant (Zweeds) in het Nederlands

bekant:

bekant bijvoeglijk naamwoord

bekant (känd; berömd; känt; populärt; välkänt; berömdt)
beroemd; befaamd
- beroemd bijvoeglijk naamwoord
- befaamd bijvoeglijk naamwoord

bekant zelfstandig naamwoord

bekant (bekantskap)
de kennis; bekende persoon
- kennis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bekende persoon [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bekant:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bekende persoon	bekant; bekantskap
kennis	bekant; bekantskap	bekanting; bekantskap; kunskap; vetenskap; vetskap
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
befaamd	bekant; berömd; berömdt; känd; känt; populärt; välkänt	framstående; högt stående
beroemd	bekant; berömd; berömdt; känd; känt; populärt; välkänt	ansett; distingerat; framstående; högt uppsatt
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kennis		kunskap

Synoniemen voor "bekant":

familjär; känd; bekanting

Wiktionary: bekant

Cross Translation:

From	To	Via
• bekant	→ bekende; kennis	↔ acquaintance — person
• bekant	→ betrekking; relatie; verhouding; opzicht; vertelling; relaas; verhaal; vertelsel; bekende; kennis; verstandhouding; omgang; verband; verkeer	↔ relation — À trier

bekänna:

bekänna werkwoord (bekänner, bekände, bekänt)

bekänna
bekennen
- bekennen werkwoord (beken, bekent, bekende, bekenden, bekend)
bekänna (erkänna; bikta)
biechten; opbiechten
- biechten werkwoord (biecht, biechtte, biechtten, gebiecht)
- opbiechten werkwoord (biecht op, biechtte op, biechtten op, opgebiecht)

Conjugations for bekänna:

presens

bekänner
bekänner
bekänner
bekänner
bekänner
bekänner

imperfekt

bekände
bekände
bekände
bekände
bekände
bekände

framtid 1

kommer att bekänna
kommer att bekänna
kommer att bekänna
kommer att bekänna
kommer att bekänna
kommer att bekänna

framtid 2

skall bekänna
skall bekänna
skall bekänna
skall bekänna
skall bekänna
skall bekänna

conditional

skulle bekänna
skulle bekänna
skulle bekänna
skulle bekänna
skulle bekänna
skulle bekänna

perfekt particip

har bekänt
har bekänt
har bekänt
har bekänt
har bekänt
har bekänt

imperfekt particip

hade bekänt
hade bekänt
hade bekänt
hade bekänt
hade bekänt
hade bekänt

blandad

bekänn!
bekänn!
bekänd
bekännande

1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor bekänna:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bekennen		erkännande; erkänsla; tacksägelse
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bekennen	bekänna
biechten	bekänna; bikta; erkänna
opbiechten	bekänna; bikta; erkänna

Synoniemen voor "bekänna":

bikta; erkänna

Wiktionary: bekänna

Cross Translation:

From	To	Via
• bekänna	→ toegeven; bekennen	↔ admit — to concede as true
• bekänna	→ bekennen	↔ avouer — confesser et reconnaître qu’une chose être ou n’est pas, en demeurer d’accord.
• bekänna	→ de biecht afnemen; bekennen; biechten; erkennen; toegeven	↔ confesser — reconnaitre pour vrai.

Verwante vertalingen van bekant