Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Nederlands ->Zoek: halka

Zweedse en Nederlandse zoekresultaten voor: halka

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

halka:
- glijden; glippen; glibberen; floepen; wegglippen
Wiktionary:
- halka → uitglijden, slippen, falen

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor halka (Zweeds) in het Nederlands

halka:

halka werkwoord (halkar, halkade, halkat)

halka
glijden; glippen; glibberen
- glijden werkwoord (glijd, glijdt, gleed, gleden, gegeleden)
- glippen werkwoord (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)
- glibberen werkwoord (glibber, glibbert, glibberde, glibberden, geglibberd)
halka (glida)
glippen; floepen; wegglippen
- glippen werkwoord (glip, glipt, glipte, glipten, geglipt)
- floepen werkwoord (floep, floept, floepte, floepten, gefloept)
- wegglippen werkwoord

Conjugations for halka:

presens

halkar
halkar
halkar
halkar
halkar
halkar

imperfekt

halkade
halkade
halkade
halkade
halkade
halkade

framtid 1

kommer att halka
kommer att halka
kommer att halka
kommer att halka
kommer att halka
kommer att halka

framtid 2

skall halka
skall halka
skall halka
skall halka
skall halka
skall halka

conditional

skulle halka
skulle halka
skulle halka
skulle halka
skulle halka
skulle halka

perfekt particip

har halkat
har halkat
har halkat
har halkat
har halkat
har halkat

imperfekt particip

hade halkat
hade halkat
hade halkat
hade halkat
hade halkat
hade halkat

blandad

halka!
halka!
halkad
halkande

1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor halka:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
floepen	glida; halka
glibberen	halka
glijden	halka	glida; rutscha
glippen	glida; halka
wegglippen	glida; halka

Synoniemen voor "halka":

dratta; glida; slira; slinta

Wiktionary: halka

Cross Translation:

From	To	Via
• halka	→ uitglijden	↔ slide — to lose balance
• halka	→ slippen; uitglijden; falen	↔ slip — to lose one's traction