Overzicht
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- sluta:
-
Wiktionary:
- sluta → eindigen, einden, ophouden, beëindigen, opgeven, stoppen, schorten, seponeren, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, aflopen, uitraken, verlopen, afmaken, afsluiten, besluiten, uitmaken, voleindigen
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor sluta (Zweeds) in het Nederlands
sluta:
-
sluta (upphöra)
-
sluta (upphöra; överge; ge upp)
-
sluta (avsluta; fullborda)
-
sluta (lägga av)
opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen-
afzien van werkwoord
-
eruitstappen werkwoord
-
sluta (avveckla; avsluta; hetsa upp)
opwikkelen; opwinden; haspelen; op een haspel winden; opklossen-
op een haspel winden werkwoord
-
opklossen werkwoord
-
sluta (avsluta)
-
sluta (stoppa)
Conjugations for sluta:
presens
- slutar
- slutar
- slutar
- slutar
- slutar
- slutar
imperfekt
- slutade
- slutade
- slutade
- slutade
- slutade
- slutade
framtid 1
- kommer att sluta
- kommer att sluta
- kommer att sluta
- kommer att sluta
- kommer att sluta
- kommer att sluta
framtid 2
- skall sluta
- skall sluta
- skall sluta
- skall sluta
- skall sluta
- skall sluta
conditional
- skulle sluta
- skulle sluta
- skulle sluta
- skulle sluta
- skulle sluta
- skulle sluta
perfekt particip
- har slutat
- har slutat
- har slutat
- har slutat
- har slutat
- har slutat
imperfekt particip
- hade slutat
- hade slutat
- hade slutat
- hade slutat
- hade slutat
- hade slutat
blandad
- sluta!
- sluta!
- slutad
- slutande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor sluta:
Synoniemen voor "sluta":
Wiktionary: sluta
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sluta | → eindigen; einden; ophouden | ↔ end — ergative, intransive: be finished, be terminated |
• sluta | → beëindigen | ↔ end — transitive: finish, terminate (something) |
• sluta | → opgeven | ↔ quit — to give up, stop doing something |
• sluta | → stoppen; ophouden | ↔ stop — come to an end |
• sluta | → schorten; seponeren | ↔ einstellen — etwas (eine Tätigkeit) nicht mehr ausüben |
• sluta | → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• sluta | → aflopen; eindigen; ophouden; uitgaan; uitlopen; uitraken; verlopen; afmaken; afsluiten; beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |