Zweeds
Uitgebreide vertaling voor dålig (Zweeds) in het Nederlands
dålig:
-
dålig (dåligt; undermåligt)
inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk; arm-
inferieur bijvoeglijk naamwoord
-
minderwaardig bijvoeglijk naamwoord
-
slecht bijvoeglijk naamwoord
-
zwak bijvoeglijk naamwoord
-
ondermaats bijvoeglijk naamwoord
-
tweederangs bijvoeglijk naamwoord
-
ondeugdelijk bijvoeglijk naamwoord
-
arm bijvoeglijk naamwoord
-
-
dålig (sjuk; dåligt; sjukt)
ziek; aan een ziekte lijdend-
ziek bijvoeglijk naamwoord
-
aan een ziekte lijdend bijvoeglijk naamwoord
-
-
dålig (dåligt; falskt; skamlig; skamligt; falsk)
stiekem; in het geniep; snood; gluiperig; achterbaks; geniepig-
stiekem bijvoeglijk naamwoord
-
in het geniep bijvoeglijk naamwoord
-
snood bijvoeglijk naamwoord
-
gluiperig bijvoeglijk naamwoord
-
achterbaks bijvoeglijk naamwoord
-
geniepig bijvoeglijk naamwoord
-
-
dålig (dåligt)
malicieus; verraderlijk; boosaardig-
malicieus bijvoeglijk naamwoord
-
verraderlijk bijvoeglijk naamwoord
-
boosaardig bijvoeglijk naamwoord
-
-
dålig (dåligt)
bekaaid; pover; schamel; er bekaaid afkomen-
bekaaid bijvoeglijk naamwoord
-
pover bijvoeglijk naamwoord
-
schamel bijvoeglijk naamwoord
-
er bekaaid afkomen bijvoeglijk naamwoord
-
-
dålig (eländig; tarvlig; dåligt; smutsigt; eländigt; torftigt; tarvligt)
Vertaal Matrix voor dålig:
Synoniemen voor "dålig":
Wiktionary: dålig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dålig | → slecht | ↔ bad — not good |
• dålig | → zlecht; zwak | ↔ schlecht — qualitativ nicht gut, nicht den Anforderungen oder Erwartungen entsprechend; unter Durchschnitt |
• dålig | → naar | ↔ malade — Dont la santé est altérer. |
• dålig | → ongezond; naar; ziek; gemeen; immoreel; onzedelijk; zedeloos; zedenkwetsend | ↔ malsain — Qui n’est pas sain, qui a en soi le germe de quelque maladie. (Sens général). |
• dålig | → slecht; verkeerd; beroerd; kwaad; kwalijk | ↔ mauvais — défavorable ; qui cause une impression défavorable. |