Herde: vertaling Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...

herde:
- schapenhoeder; hoeder; pastoor; geestelijk herder; geitenhoeder; herder; schaapherder
herde-:
- bucolisch
Wiktionary:
- herde → herder, pastor, dominee, pastoor

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor herde (Zweeds) in het Nederlands

herde
schapenhoeder; de hoeder
- schapenhoeder [znw.] zelfstandig naamwoord
- hoeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
herde (själasörjare; själavårdare; präst)
de pastoor; geestelijk herder; de hoeder
- pastoor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- geestelijk herder [znw.] zelfstandig naamwoord
- hoeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
herde (getherde; fåraherde; vallflicka; vallpojke)
de geitenhoeder
- geitenhoeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
herde (präst; pastor)
de herder
- herder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
herde (fåraherde)
de schaapherder
- schaapherder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
geestelijk herder	herde; präst; själasörjare; själavårdare
geitenhoeder	fåraherde; getherde; herde; vallflicka; vallpojke
herder	herde; pastor; präst	boskapsvaktare
hoeder	herde; präst; själasörjare; själavårdare
pastoor	herde; präst; själasörjare; själavårdare
schaapherder	fåraherde; herde
schapenhoeder	herde

Cross Translation:

From	To	Via
• herde	→ herder	↔ herd — herdsman
• herde	→ herder	↔ herdsman — a person who tends livestock, especially cows and sheep
• herde	→ pastor; dominee; pastoor	↔ Hirte — Religion: kirchliches Gemeindeoberhaupt, Seelenhirte
• herde	→ herder	↔ Hirte — Landwirtschaft: Besitzer und Hüter einer Tierherde

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bucolisch	bukolisk; bukoliskt; herde-; pastoralt