Zweeds

Uitgebreide vertaling voor locka (Zweeds) in het Nederlands

locka:

locka werkwoord (lockar, lockade, lockat)

  1. locka (beveka; förmå; föranleda)
    induceren
    • induceren werkwoord (induceer, induceert, induceerde, induceerden, geïnduceerd)
  2. locka (fresta)
    verleiden; gunst winnen
  3. locka (sätta spolar i håret; locka håret)
    krullen; in de krul zetten
  4. locka (kittla; reta)
    kittelen; kietelen
    • kittelen werkwoord (kittel, kittelt, kittelde, kittelden, gekitteld)
    • kietelen werkwoord (kietel, kietelt, kietelde, kietelden, gekieteld)
  5. locka (agna)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien werkwoord (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken werkwoord
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  6. locka (lura; förleda; narra)
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden werkwoord (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken werkwoord (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken werkwoord (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken werkwoord (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken werkwoord (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken werkwoord (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)
  7. locka (förleda; lura)
    lokken; tevoorschijn lokken; dichtbijlokken

Conjugations for locka:

presens
  1. lockar
  2. lockar
  3. lockar
  4. lockar
  5. lockar
  6. lockar
imperfekt
  1. lockade
  2. lockade
  3. lockade
  4. lockade
  5. lockade
  6. lockade
framtid 1
  1. kommer att locka
  2. kommer att locka
  3. kommer att locka
  4. kommer att locka
  5. kommer att locka
  6. kommer att locka
framtid 2
  1. skall locka
  2. skall locka
  3. skall locka
  4. skall locka
  5. skall locka
  6. skall locka
conditional
  1. skulle locka
  2. skulle locka
  3. skulle locka
  4. skulle locka
  5. skulle locka
  6. skulle locka
perfekt particip
  1. har lockat
  2. har lockat
  3. har lockat
  4. har lockat
  5. har lockat
  6. har lockat
imperfekt particip
  1. hade lockat
  2. hade lockat
  3. hade lockat
  4. hade lockat
  5. hade lockat
  6. hade lockat
blandad
  1. locka!
  2. locka!
  3. lockad
  4. lockande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor locka:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoken anstiftelse
aanzetten ansporrande; övertalande
krullen lockar; lockigt hår
lokken lockande
ophitsen anstiftelse
opstoken anstiftelse
poken eldgafflar
verleiden lockande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokken förleda; locka; lura; narra
aanstoken agna; locka blåsa upp; peta; röra; underblåsa
aanwakkeren agna; locka blåsa; blåsa upp; fläkta; röra om; sköta elden; underblåsa
aanzetten agna; locka bryna; driva; driva på; egga upp; hetsa; jaga på; koppla in; koppla på; piska på; skynda på; slipa; slå på; sporra; stimulera; tända på
dichtbijlokken förleda; locka; lura
gunst winnen fresta; locka
in de krul zetten locka; locka håret; sätta spolar i håret
induceren beveka; föranleda; förmå; locka
kietelen kittla; locka; reta
kittelen kittla; locka; reta
krullen locka; locka håret; sätta spolar i håret
lokken förleda; locka; lura; narra
meelokken förleda; locka; lura; narra
opfokken agna; locka frambringa; föda upp; uppfostra; uppföda
ophitsen agna; locka följa; hetsa; jaga efter; provocera; reta; uppröra
opjutten agna; locka påskynda; skjuta på; vispa
opruien agna; locka
opstoken agna; locka blåsa upp; peta; röra; skaka om; underblåsa; uppröra
poken agna; locka blåsa upp; underblåsa
tevoorschijn lokken förleda; locka; lura
verleiden fresta; förleda; locka; lura; narra
verlokken förleda; locka; lura; narra
voortlokken förleda; locka; lura; narra
weglokken förleda; locka; lura; narra
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlokken fria till

Synoniemen voor "locka":

  • appellera; uppegga; attrahera; fresta

Wiktionary: locka


Cross Translation:
FromToVia
locka aantrekken entice — To lure; to attract by arousing desire or hope.
locka aantrekken anlocken — Interesse erwecken
locka strikken ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken
locka lokken locken — jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen
locka lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.

Verwante vertalingen van locka