Overzicht
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- ben:
- Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- zijn:
- Wiktionary:
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor ben (Zweeds) in het Nederlands
ben:
Vertaal Matrix voor ben:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
been | ben; benlem; lem | |
benen | ben | |
bot | ben | |
botten | ben; benknota; skelett | |
gebeente | ben; benknota; skelett | |
knekels | ben | |
ledemaat | ben; lem | kroppsdel |
poot | ben | bög; fikus; hand; homofil; homosexuell; kaross |
skelet | ben; benknota; skelett | benstommen; konstruktion; resning; skelet; skelett; stomme |
voet | ben | fot; fotben; kaross |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
benen | ben | |
bot | barbarisk; barbariskt; bondigt; ociviliserad; ociviliserat; okultiverad; okultiverat; oskarp; oskarpt; rak på sak; rakt på sak; vilt | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bot | robot |
Synoniemen voor "ben":
Wiktionary: ben
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ben | → been | ↔ bone — material |
• ben | → graat; bot; been | ↔ bone — component of a skeleton |
• ben | → poot | ↔ foot — projection on equipment (jump) |
• ben | → been | ↔ leg — lower limb from groin to ankle |
• ben | → been | ↔ Knochen — unzählbar: das Material, aus dem [1] ist |
• ben | → bot | ↔ Knochen — Teil des Skeletts der Wirbeltiere |
• ben | → been | ↔ jambe — Membre inférieur. |
• ben | → been; bot; knok; schonk; graat | ↔ os — squelette|fr indén|fr tissu dur et calcifié du squelette des animaux vertébrés, consistant en très grande partie en carbonate de calcium, phosphate de calcium et gélatine. |
Verwante vertalingen van ben
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ben (Nederlands) in het Zweeds
ben vorm van zijn:
-
zijn (zich bevinden; uithangen)
-
zijn (bestaan; leven; existeren)
Conjugations for zijn:
o.t.t.
- ben
- bent
- is
- zijn
- zijn
- zijn
o.v.t.
- was
- was
- was
- waren
- waren
- waren
v.t.t.
- ben geweest
- bent geweest
- is geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
v.v.t.
- was geweest
- was geweest
- was geweest
- waren geweest
- waren geweest
- waren geweest
o.t.t.t.
- zal zijn
- zult zijn
- zal zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
o.v.t.t.
- zou zijn
- zou zijn
- zou zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
diversen
- wees!
- zijt!
- geweest
- zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zijn (existentie; leven; bestaan)
Vertaal Matrix voor zijn:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bo | nest | |
existens | bestaan; existentie; leven; zijn | |
liv | bestaan; existentie; leven; zijn | bestendigheid; drukte; duurzaamheid; gedrang; geharrewar; levens; leventje; stampei; tamtam; toeloop; toevloed |
livsväg | bestaan; existentie; leven; zijn | |
varande | bestaan; existentie; leven; zijn | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
befinna sig | uithangen; zich bevinden; zijn | ergens zijn; zich ophouden |
bo | uithangen; zich bevinden; zijn | leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen |
existera | bestaan; existeren; leven; zijn | |
finnas | bestaan; existeren; leven; zijn | gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen |
uppehålla sig | uithangen; zich bevinden; zijn | |
vara bosatt | uithangen; zich bevinden; zijn | |
vara till | bestaan; existeren; leven; zijn | |
vistas | uithangen; zich bevinden; zijn | |
- | wezen | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hans | zijne | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hans | zijn |
Verwante woorden van "zijn":
Synoniemen voor "zijn":
Verwante definities voor "zijn":
Wiktionary: zijn
zijn
Cross Translation:
verb
-
bestaan
- zijn → vara
-
zich bevinden.
- zijn → vara
-
gelijk zijn aan.
- zijn → vara
-
tot de groep behoren van
- zijn → vara
-
de eigenschap hebben.
- zijn → vara
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
- zijn → vara
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
- zijn → vara
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zijn | → vara; finnas; sitta; stå; ligga | ↔ be — occupy a place |
• zijn | → vara; ske | ↔ be — occur, take place |
• zijn | → vara; existera; finnas till; finnas | ↔ be — exist |
• zijn | → vara | ↔ be — elliptical form of "be here", or similar |
• zijn | → vara | ↔ be — used to indicate that the subject and object are the same |
• zijn | → vara | ↔ be — used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative |
• zijn | → vara | ↔ be — used to connect a noun to an adjective that describes it |
• zijn | → vara | ↔ be — used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase |
• zijn | → ha; vara | ↔ be — (archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs |
• zijn | → vara | ↔ be — used to indicate weather, air quality, or the like |
• zijn | → bära; inneha | ↔ bear — be equipped with |
• zijn | → tillhöra | ↔ belong — be the property of |
• zijn | → ha | ↔ have — auxiliary used in forming the perfect and the past perfect tenses |
• zijn | → sin; hans | ↔ his — attributive: belonging to him |
• zijn | → dess | ↔ its — belonging to it |
• zijn | → sina; sitt; sin; ens | ↔ one's — belonging to |
• zijn | → räcka | ↔ suffice — be enough, sufficient, adequate |
• zijn | → finnas | ↔ there be — to exist |
• zijn | → existera; finnas | ↔ geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein |
• zijn | → vara | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• zijn | → hans; hennes; dess | ↔ sein — eine Form des Possessivpronomens „sein, seine, sein“: drückt das Eigentum, den Besitz einer Person an einer Sache oder Person aus, beziehungsweise umgekehrt die Zugehörigkeit |
• zijn | → stå till svars; för; ta; ansvar | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
• zijn | → det; finnas | ↔ y avoir — Exister, être présent, se passer |
• zijn | → vara | ↔ être — Verbe |