Zweeds
Uitgebreide vertaling voor stel (Zweeds) in het Nederlands
stel:
Vertaal Matrix voor stel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stijve | erection; stånd | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
harkerig | rigid; stel; stelt; styvt | |
houterig | rigit; stel; stram; stramt; styvt | |
stijf | rigit; stel; stram; stramt; styvt | mäten; mätet |
stijve | rigit; stel; stram; stramt; styvt | |
stram | rigit; stel; stram; stramt; styvt | |
stroef | rigit; stel; stram; stramt; styvt | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stijfjes | rigid; stel; stelt; styvt |
Synoniemen voor "stel":
Wiktionary: stel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stel | → stug | ↔ steif — mehr oder weniger medizinisch und nur auf den Körper bezogen: in einzelnen Gelenken oder dem ganzen Körper entweder vorübergehend oder auch dauerhaft wenig beweglich, ungelenk |
• stel | → stug | ↔ steif — in übertragener Bedeutung auf eine Geisteshaltung bezogen: unpersönlich, förmlich, ohne Ausstrahlung und Charisma |
Verwante vertalingen van stel
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stel (Nederlands) in het Zweeds
stel:
-
het stel (groep van twee of meer; koppel; span)
ett lika par; grupp av två eller mer-
ett lika par zelfstandig naamwoord
-
grupp av två eller mer zelfstandig naamwoord
-
-
het stel (opeenhoping; verzameling; accumulatie; sortering; massa; selectie; ophoping)
-
het stel (stelletje; paar; koppel)
Vertaal Matrix voor stel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ansamling | accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling | accumulatie; agglomeratie; cumulatie; cumuleren; hoop; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; stapel |
ett lika par | groep van twee of meer; koppel; span; stel | |
grupp av två eller mer | groep van twee of meer; koppel; span; stel | |
par | koppel; paar; stel; stelletje | koppel; paar; twee personen; twee stuks; tweetal |
två som hör ihop | koppel; paar; stel; stelletje | |
- | paar |
Verwante woorden van "stel":
Synoniemen voor "stel":
Antoniemen van "stel":
Verwante definities voor "stel":
stel vorm van stellen:
-
stellen (poneren; naar voren brengen; opperen)
-
stellen (pretenderen; beweren; verklaren; voorgeven)
Conjugations for stellen:
o.t.t.
- stel
- stelt
- stelt
- stellen
- stellen
- stellen
o.v.t.
- stelde
- stelde
- stelde
- stelden
- stelden
- stelden
v.t.t.
- heb gesteld
- hebt gesteld
- heeft gesteld
- hebben gesteld
- hebben gesteld
- hebben gesteld
v.v.t.
- had gesteld
- had gesteld
- had gesteld
- hadden gesteld
- hadden gesteld
- hadden gesteld
o.t.t.t.
- zal stellen
- zult stellen
- zal stellen
- zullen stellen
- zullen stellen
- zullen stellen
o.v.t.t.
- zou stellen
- zou stellen
- zou stellen
- zouden stellen
- zouden stellen
- zouden stellen
en verder
- ben gesteld
- bent gesteld
- is gesteld
- zijn gesteld
- zijn gesteld
- zijn gesteld
diversen
- stel!
- stelt!
- gesteld
- stellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het stellen (poneren)
Vertaal Matrix voor stellen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
antagande | poneren; stellen | conditie; eis; onderstelling; toe-eigening; vereiste; veronderstelling; voorgevoel; voorwaarde |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anta | naar voren brengen; opperen; poneren; stellen | aannemen; uitgaan van; veronderstellen |
förutsätta | naar voren brengen; opperen; poneren; stellen | |
låtsas | beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven | fingeren; huichelen; simuleren; veinzen; voorwenden |
postulera | naar voren brengen; opperen; poneren; stellen | |
- | beweren |
Verwante woorden van "stellen":
Synoniemen voor "stellen":
Antoniemen van "stellen":
Verwante definities voor "stellen":
Wiktionary: stellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stellen | → sätta; ställa; lägga; he; placera | ↔ put — to place something somewhere |
• stellen | → använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• stellen | → lägga; ställa; sätta | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• stellen | → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |
• stellen | → anta | ↔ supposer — Poser une chose pour établie (sens général) |