Zweeds

Uitgebreide vertaling voor slag (Zweeds) in het Nederlands

slag:

slag [-en] zelfstandig naamwoord

  1. slag (sort)
    de soort; de aard
    • soort [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

slag [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. slag (klump; klunga)
    de pol
    • pol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. slag (proppar)
    de drevels; de stempels
    • drevels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • stempels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. slag
    het geklots
    • geklots [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. slag
    de oplawaaien; de opdoffers; de opdonders; de opduvels
  5. slag
    de slag; de vuistslag; de opdonder; de dreun; de uithaal
    • slag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vuistslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uithaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. slag (stöt; duns; knuff; örfil)
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oplawaai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opduvel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
  7. slag (smäll; förolämpning; utmaning; skarp kritik)
    de pets
    • pets [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. slag (slag på kavaj o dyl)
    de revers
    • revers [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
  9. slag (stötar; slaganfall; knäckar)
    de shocks
    • shocks [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  10. slag (knackning)
    de klap; toegebrachte klap; de tik; de lel; de klop; de mep
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  11. slag (lätt knuff; stöt; dunk; bump)
    de stoot; de zet; de por; het duwtje; de duw; het stootje
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • por [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • duwtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootje [het ~] zelfstandig naamwoord
  12. slag (örfil; klapp)
    jens; de klap; de tik; toegebrachte klap; de knal; de lel; de dreun; de mep
    • jens [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aard slag; sort beskaffenhet; genre; kategori; klass; lynne; läggning; natur; sinne; sinnelag; sort; typ
dreun klapp; slag; örfil krocka; sammanstöta
drevels proppar; slag
duw bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
duwtje bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
geklots slag
hengst duns; knuff; slag; stöt; örfil hingst
jens klapp; slag; örfil
klap duns; klapp; knackning; knuff; slag; stöt; örfil klapp; knuff; krocka; pladder; prat; puff; sammanstöta; skvaller; slag med öppen hand; smäll; snack; stöt
klop knackning; slag
knal klapp; slag; örfil detonation; explosion; knall; krocka; sammanstöta; smäll
lel duns; klapp; knackning; knuff; slag; stöt; örfil sädes löv
mep duns; klapp; knackning; knuff; slag; stöt; örfil örfil
muilpeer duns; knuff; slag; stöt; örfil slag i ansiktet; örfil
opdoffers slag
opdonder duns; knuff; slag; stöt; örfil
opdonders slag käftsmällar; snytingar
opduvel duns; knuff; slag; stöt; örfil
opduvels slag
oplawaai duns; knuff; slag; stöt; örfil
oplawaaien slag
pets förolämpning; skarp kritik; slag; smäll; utmaning
peut duns; knuff; slag; stöt; örfil knuff; puff; stöt; terpentin; terpentinolja
pol klump; klunga; slag
por bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
revers slag; slag på kavaj o dyl
shocks knäckar; slag; slaganfall; stötar
slag slag art; besvikelse; fältslag; genre; krig; social klass; stil; strid
soort slag; sort art; genre; stil
stempels proppar; slag
stoot bump; dunk; duns; knuff; lätt knuff; slag; stöt; örfil knuff; puff; skakning; stöt
stootje bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
tik klapp; knackning; slag; örfil
toegebrachte klap klapp; knackning; slag; örfil
uithaal slag
vuistslag slag
zet bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt drag; schackdrag; speldrag

Synoniemen voor "slag":


Wiktionary: slag


Cross Translation:
FromToVia
slag gevecht; veldslag; slag battle — general action, fight, or encounter; a combat
slag vuistslag box — blow with the fist
slag gevecht; slag; kamp; strijd; veldslag; treffen combat — a battle; a fight; a struggle for victory
slag stoot; slag hit — blow, punch
slag genre; categorie; ras; soort; type kind — type, race, category
slag revers lapel — each of the two triangular pieces of cloth on a suit
slag soort sort — type
slag klap stroke — blow
slag slag stroke — single movement with a tool
slag slag stroke — act of striking with a weapon
slag slag stroke — golf: single act of striking the ball
slag slag stroke — tennis: single act of striking the ball
slag slag stroke — thrust of piston
slag klokslag stroke — time when a clock strikes
slag beroerte stroke — loss of brain function arising when the blood supply to the brain is suddenly interrupted
slag flap; houw; klap; mep; slag; gevecht; kamp; strijd; treffen; veldslag bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
slag gevecht; kamp; slag; strijd; treffen; veldslag combataction par laquelle on attaquer et l’on se défendre.

Verwante vertalingen van slag



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slag (Nederlands) in het Zweeds

slag:

slag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slag (soort; ras)
    art
    • art [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de slag (genre; soort; type)
    genre; stil
    • genre [-en] zelfstandig naamwoord
    • stil [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de slag (vuistslag; opdonder; dreun; uithaal)
    slag
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. de slag (veldslag; strijd)
    krig; strid
    • krig [-ett] zelfstandig naamwoord
    • strid [-en] zelfstandig naamwoord
  5. de slag (veldslag)
    fältslag
  6. de slag (maatschappelijke klasse; klasse; stand; rang; orde)
    social klass
  7. de slag (tegenvaller; teleurstelling; fiasco; )
    besvikelse

Vertaal Matrix voor slag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
art ras; slag; soort
besvikelse fiasco; flop; misrekening; misslag; slag; sof; tegenvaller; teleurstelling; terugslag afknapper; desillusie; laten zakken; neerlaten; ontgoocheling; teleurstelling
fältslag slag; veldslag
genre genre; slag; soort; type aard; genre; klasse; onderverdeling
krig slag; strijd; veldslag oorlog; strijd
slag dreun; opdonder; slag; uithaal; vuistslag aard; dreun; drevels; duw; duwtje; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; por; revers; shocks; soort; stempels; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; zet
social klass klasse; maatschappelijke klasse; orde; rang; slag; stand
stil genre; slag; soort; type aanzien; allure; speurzin
strid slag; strijd; veldslag aanvechten; bestrijden; betwisten; gevecht; geworstel; handgemeen; kamp; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijd; strijden; vechtpartij; worsteling
- klap

Verwante woorden van "slag":


Synoniemen voor "slag":


Verwante definities voor "slag":

  1. keer dat iemand geslagen wordt1
    • hij kreeg een slag in zijn gezicht1
  2. groot verdriet1
    • de dood van haar vader was een hele slag1
  3. beweging bij schaatsen of zwemmen1
    • zijn slag is niet goed1
  4. gewapend gevecht tussen legers1
    • bij de slag om Arnhem hebben de Duitsers gewonnen1
  5. golf1
    • je haar is niet stijl, er zit een slag in1
  6. keer dat je slaat1
    • met één slag had hij gewonnen1
  7. soort met eigen karakter1
    • het is een speciaal slag mensen1
  8. vaardigheid die nodig is1
    • hij kan nu tekstverwerken; hij heeft de slag te pakken1

Wiktionary: slag


Cross Translation:
FromToVia
slag smäll bang — A strike upon an object causing such a noise
slag slag battle — general action, fight, or encounter; a combat
slag batalj; kamp; slag; slagsmål; strid combat — a battle; a fight; a struggle for victory
slag slag hit — blow, punch
slag slag; drag; hugg stroke — single movement with a tool
slag slag; hugg stroke — act of striking with a weapon
slag slag stroke — golf: single act of striking the ball
slag slag stroke — tennis: single act of striking the ball
slag tag; årtag stroke — rowing: movement of an oar or paddle through water
slag slag stroke — thrust of piston
slag tag; simtag stroke — particular style of swimming
slag sort acabit — désuet|fr Décrit la nature, ou la bonne qualité ou mauvaise de certaines choses.
slag adress adresseindication, désignation, soit du destinataire, soit de la destination où il falloir aller ou envoyer.
slag hugg; batalj; kamp; slag; slagsmål; strid bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
slag batalj; kamp; slag; slagsmål; strid combataction par laquelle on attaquer et l’on se défendre.
slag hugg coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.
slag sort espèceTraductions à trier suivant le sens.
slag sort genreensemble d’êtres, ou de choses, caractériser par un ou des traits communs.
slag rörelse; fart; gång mouvement — Transport
slag fallgrop; försåt piègeinstrument, machine dissimuler dont on se servir pour prendre des animal, comme les loups, les renards, etc.

Verwante vertalingen van slag