Zweeds

Uitgebreide vertaling voor affär (Zweeds) in het Nederlands

affär:

affär [-en] zelfstandig naamwoord

  1. affär
    de winkel; de zaak; de winkelzaak
    • winkel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • winkelzaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. affär (angelägenhet; sak)
    het geval; de kwestie; de zaak; de aangelegenheid; de affaire
    • geval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aangelegenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • affaire [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. affär (transaktion)
    de transactie; de deal; de zaak
    • transactie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • deal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. affär (butik; bod)
    de winkelruimte
  5. affär (försäljning)
    de verkoop
    • verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor affär:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangelegenheid affär; angelägenhet; sak
affaire affär; angelägenhet; sak affärer; bindning; förbindelse; förhållande; liaison; nära samband
deal affär; transaktion
geval affär; angelägenhet; sak fall; problem; problemfall; rättsfråga; stridsfråga
kwestie affär; angelägenhet; sak angelägenhet; fajta; fall; fråga; problem; resultat; rättsfråga; sak; strida; stridsfråga; uppgift; utgang; ämne
transactie affär; transaktion transaktion
verkoop affär; försäljning försäljning; omsättning
winkel affär
winkelruimte affär; bod; butik
winkelzaak affär
zaak affär; angelägenhet; sak; transaktion affärsföretag; arbetet; artikel; firma; företag; handelsföretag; industri; problem; punkt; rättsfråga; stridsfråga

Synoniemen voor "affär":


Wiktionary: affär


Cross Translation:
FromToVia
affär winkel shop — establishment that sells goods
affär winkel; zaak; boetiek boutiquemagasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente.
affär keuze; aangelegenheid; affaire; ding; zaak; oorzaak; reden cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
affär ding; voorwerp; mikpunt; object; onderwerp; aangelegenheid; affaire; zaak chose — Permet de désigner un objet, une idée, un concept ou une abstraction quelconque, sans avoir à l’identifier ou à le nommer. Une chose est ce qui exister mais qui est indéterminé, objet ou idée, ou qu’il n’est pas nécessaire de préciser. La signification du mot cho
affär zaak; winkel; boetiek magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail.

Verwante vertalingen van affär