Overzicht
Zweeds naar Spaans: Meer gegevens...
- knotande:
- knota:
-
Wiktionary:
- knota → refunfuñar, gruñir, corcovear
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor knotande (Zweeds) in het Spaans
knotande:
-
knotande (surande; klagande; knorrandet; surandet; klagandet; muttrandet; knotandet)
regañón; huraño; desabrido; malhumorado; avinagrado; gruñón; ceñudo; alegón; reclamón; refunfuñador-
regañón bijvoeglijk naamwoord
-
huraño bijvoeglijk naamwoord
-
desabrido bijvoeglijk naamwoord
-
malhumorado bijvoeglijk naamwoord
-
avinagrado bijvoeglijk naamwoord
-
gruñón bijvoeglijk naamwoord
-
ceñudo bijvoeglijk naamwoord
-
alegón bijvoeglijk naamwoord
-
reclamón bijvoeglijk naamwoord
-
refunfuñador bijvoeglijk naamwoord
-
-
knotande (gnällande)
Vertaal Matrix voor knotande:
knotande vorm van knota:
-
knota (klaga)
-
knota (gruffa; klaga; knorra)
reprobar; regañar; rugir; zumbar; refunfuñar; gruñir; retumbar; burbujear; rezongar; borbotear; hacer ruidos; estar a la sombra; estar en chirona-
reprobar werkwoord
-
regañar werkwoord
-
rugir werkwoord
-
zumbar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
gruñir werkwoord
-
retumbar werkwoord
-
burbujear werkwoord
-
rezongar werkwoord
-
borbotear werkwoord
-
hacer ruidos werkwoord
-
estar a la sombra werkwoord
-
estar en chirona werkwoord
-
-
knota (klnaga; gnälla; gnöla)
lamentar; quejarse de; llorar; reclamar; quejarse; gemir; chillar; lamentarse; deplorar; gimotear; lloriquear; gañir; hacer la guaya-
lamentar werkwoord
-
quejarse de werkwoord
-
llorar werkwoord
-
reclamar werkwoord
-
quejarse werkwoord
-
gemir werkwoord
-
chillar werkwoord
-
lamentarse werkwoord
-
deplorar werkwoord
-
gimotear werkwoord
-
lloriquear werkwoord
-
gañir werkwoord
-
hacer la guaya werkwoord
-
-
knota (brumma; klaga; kurra; knorra)
murmurar; gruñir; rezongar; hacer ruidos-
murmurar werkwoord
-
gruñir werkwoord
-
rezongar werkwoord
-
hacer ruidos werkwoord
-
Conjugations for knota:
presens
- knotar
- knotar
- knotar
- knotar
- knotar
- knotar
imperfekt
- knotade
- knotade
- knotade
- knotade
- knotade
- knotade
framtid 1
- kommer att knota
- kommer att knota
- kommer att knota
- kommer att knota
- kommer att knota
- kommer att knota
framtid 2
- skall knota
- skall knota
- skall knota
- skall knota
- skall knota
- skall knota
conditional
- skulle knota
- skulle knota
- skulle knota
- skulle knota
- skulle knota
- skulle knota
perfekt particip
- har knotat
- har knotat
- har knotat
- har knotat
- har knotat
- har knotat
imperfekt particip
- hade knotat
- hade knotat
- hade knotat
- hade knotat
- hade knotat
- hade knotat
blandad
- knota!
- knota!
- knotad
- knotande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de